Toets grensmassastroom

Toets grensmassastroom

Een bedrijf dat ZZS emitteert moet eenmalig nagaan of de (gekanaliseerde) emissie de grensmassastroom overschrijdt. Dit moet het bedrijf herhalen als er dusdanige veranderingen in de inrichting zijn die leiden tot een mogelijke (significante) toename van de emissie. De uitkomsten moet het bedrijf overleggen aan het bevoegd gezag.

Voor activiteiten die vallen onder hoofdstuk 3 of 4 van het Activiteitenbesluit volgt dit uit artikel 2.8 lid 1 en 2 van het Activiteitenbesluit. Een vergunningplichtig bedrijf levert dit soort informatie aan tijdens de vergunningaanvraag. De basis hiervoor is artikel 4.1 lid 1 en artikel 4.17 van de Regeling omgevingsrecht en artikel 2.4 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht.

Bij overschrijding van de grensmassastroom geldt er een emissiegrenswaarde. Geldt er een emissiegrenswaarde, dan geldt er ook een monitoringsverplichting (artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit). Het bedrijf toont aan dat er geen overschrijding van de emissiegrenswaarde plaats vindt.

De emissiegrenswaarden uit tabel 2.5 van het Activiteitenbesluit gelden voor gekanaliseerde emissies van alle typen inrichtingen. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift besluiten ook eisen te stellen aan emissies van diffuse bronnen (Activiteitenbesluit artikel 2.4 lid 8c).

Bij overschrijding van de grensmassastroom levert het bedrijf gegevens over de immissie aan. Het bedrijf levert ook gegevens over de diffuse emissie aan. Het bevoegd gezag toetst de immissie aan het maximaal toelaatbaar risico (MTR).

Als de emissie van ZZS beneden de grensmassastroom blijft dan geldt nog steeds een minimalisatieverplichting. Toetsen aan het MTR is dan niet nodig. Uitgangspunt is dat de grensmassastroom de lokale luchtkwaliteit voldoende beschermt.

Sommatiebepaling van toepassing

Bij de toetsing aan de grensmassastroom gaat het om de emissie onder normale procesomstandigheden. De toetsing gaat volgens de zogenaamde sommatiebepaling. Deze sommatie gaat per klasse (Activiteitenbesluit artikel 2.5 lid 1) en daarna getrapt binnen de stofcategorie (Activiteitenbesluit artikel 2.5 lid 4).

Over het algemeen is een ZZS ingedeeld in de stofcategorie ZZS. Voor de stofcategorie ZZS komt de toetsing aan de grensmassastroom volgens het sommatiebeginsel neer op het volgen van de volgende stappen:

  1. Toets de totale emissie van het bedrijf van alle stoffen behorende tot de stofklasse ERS aan de grensmassastroom van de ERS klasse (20 mg TEQ per jaar). Bij overschrijding van deze grensmassastroom geldt voor de emissie van ERS een emissiegrenswaarde van 0,1 ng TEQ/ Nm3.
  2. Toets de totale emissie van het bedrijf per uur van alle stoffen behorende tot de stofklassen ERS en MVP1 aan de grensmassastroom van MVP1 (0,15 g per uur). Bij overschrijding van deze grensmassastroom geldt voor de emissie van ERS en MVP1 een emissiegrenswaarde van 0,05 mg/Nm3.
  3. Toets de totale emissie van het bedrijf per uur van alle stoffen behorende tot de stofklassen ERS, MVP1 en MVP2 aan de grensmassastroom van MVP2 (2,5 g per uur). Dit is dus de totale emissie aan ZZS. Bij overschrijding van deze grensmassastroom geldt voor de emissie van ERS, MVP1, en MVP2 een emissiegrenswaarde van 1 mg/Nm3.

Vrijstellingsgrens

De eventuele emissiegrenswaarde die volgt uit de toetsing aan de grensmassastroom geldt per bron in de inrichting. Op bronniveau kan er een vrijstelling voor deze emissiegrenswaarde gelden. Dit is het geval als de emissie van de klasse op bronniveau beneden de vrijstellingsgrens blijft (Activiteitenbesluit artikel 2.6).

De emissiegrenswaarden uit artikel 2.5 (tabel 2.5) en hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit gelden niet voor een bron als de massastroom van een bron op jaarbasis kleiner is dan de vrijstellingsgrens. Voor de stofcategorie ZZS gelden de volgende vrijstellingsgrenzen per stofklasse:

  • ERS: 20 mg TEQ/jaar
  • MVP1: 0,075 kg/jaar
  • MVP2: 1,25 kg/jaar

Afwijkingsmogelijkheden

Als een bedrijf de grensmassastroom overschrijdt dan geldt de emissiegrenswaarde uit tabel 2.5 van het Activiteitenbesluit. Op basis van de minimalisatieverplichting kan het bevoegd gezag een strengere emissiegrenswaarde vaststellen. Dit doet het bevoegd gezag met een maatwerkbesluit.

In sommige gevallen kan het bevoegd gezag ook een minder strenge emissiegrenswaarde opleggen. Dit kan uiteraard alleen als dit milieutechnisch verantwoord en goed onderbouwd is. De afwijkingsmogelijkheid staat in artikel 2.4 lid 8 van het Activiteitenbesluit. Zie ook de informatie over de maatwerkmogelijkheid op de pagina Emissiegrenswaarden.