Emissiegrenswaarden

Een emissiegrenswaarde geldt als de uurvracht van de totale ongreinigde emissie van de  inrichting de grensmassastroom overschrijdt. Daarnaast kan het bevoegd gezag andere emissiegrenswaarden vaststellen via maatwerk.

Welke emissiegrenswaarden gelden

Situaties waarin emissiegrenswaarden gelden of het bevoegd gezag strengere emissiegrenswaarden kan vaststellen:

  • De emissie van het bedrijf overschrijdt de grensmassastroom. De emissiegrenswaarde uit tabel 2.5 van het Activiteitenbesluit geldt dan voor alle typen inrichtingen. Deze emissiegrenswaarde geldt per bron voor de totale emissie van één of meerdere stofklassen. Het bevoegd gezag kan in een maatwerkvoorschrift een afwijkende emissiegrenswaarde stellen.
  • Bij overschrijding van de luchtkwaliteitseis (MTR). Op basis van artikel 2.4 lid 5 en 8 moet het bevoegd gezag dan een emissiegrenswaarde opleggen waarmee de immissie in de omgeving van het bedrijf onder het MTR blijft. Het bevoegd gezag kan een uitzondering maken als het bedrijf geen relevante bijdrage levert aan de immissie. Dit blijkt ook uit de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit.
  • Om de minimalisatie van de emissie vorm te geven kan het bevoegd gezag besluiten om met een maatwerkbesluit een emissiegrenswaarde op te leggen waarmee het bedrijf de haalbare emissiebeperking moet uitvoeren (artikel 2.4 lid 2 en 8).

Mogelijk overschrijdt de emissie van het bedrijf de grensmassastroom niet. Dan geldt er niet direct een emissiegrenswaarde. De minimalisatieverplichting blijft in dat geval wel bestaan. Het bevoegd gezag kan op basis van de geleverde informatie wel een emissiegrenswaarde voorschrijven om zo de minimalisatie vast te leggen.

Sommatiebepaling bij toetsen aan de emissiegrenswaarde

Ook bij toetsen aan de emissiegrenswaarde geldt de sommatiebepaling. De emissiegrenswaarde voor geldt per bron. De sommatiebepaling werkt als volgt:

  • Toets de gezamenlijke concentratie van alle ERS stoffen aan de emissiegrenswaarde voor ERS. De emissiegrenswaarde van ERS is 0,1 ng TEQ/ Nm3.
  • Toets de gezamenlijke concentratie van alle ERS en MVP1 stoffen aan de emissiegrenswaarde voor MVP1. De emissiegrenswaarde voor MVP1 is 0,05 mg/Nm3.
  • Toets de gezamenlijke concentratie van alle ERS, MVP1 en MVP2 stoffen aan de emissiegrenswaarde voor MVP2. De emissiegrenswaarde voor MVP2 is 1 mg/Nm3.

MTR: Maatregelen nodig?

De emissie van ZZS door een bedrijf draagt bij aan de immissie, de concentratie van de ZZS, in de buitenlucht. Ten aan zien van de MTR kan het volgende gelden:

  1. De immissieconcentratie van een ZZS blijft onder het MTR of onder de grenswaarde, dan is het niet nodig om onmiddellijk (extra) maatregelen te treffen. Op basis van de lokale situatie kan het bevoegd gezag dit wel wenselijk vinden en bij maatwerkvoorschriften verplichten.
  2. De immissieconcentratie van een ZZS komt boven het MTR. Dan zijn de getroffen maatregelen onvoldoende om de risico’s te beperken. Het bedrijf moet dan aanvullende maatregelen nemen, ook al past zij al de beste beschikbare technieken toe. Het bevoegd gezag kan alleen gemotiveerd de activiteit toestaan. Op basis van artikel 2.4 lid 5 van het Activiteitenbesluit mag het bedrijf in principe haar activiteit niet uitvoeren als deze emissie zorgt voor overschrijding van het MTR. Hiervoor hoeft het bevoegd gezag geen emissiegrenswaarde op te stellen.

Maatwerk: afwijkende emissiegrenswaarde of eisen diffuse emissies

Het bevoegd gezag kan met maatwerk een afwijkende emissiegrenswaarde vastleggen. Dit kan alleen op basis van de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie. Dit volgt uit artikel 2.4 lid 8 en lid 9 van het Activiteitenbesluit.

Lokale omstandigheden kunnen een reden zijn voor het bevoegd gezag om maatwerk toe te passen. Het bereiken van een gewenst immissieconcentratieniveau voor een ZZS is leidend voor het bepalen van emissiegrenswaarden.

Het bevoegd gezag kan ook in het belang van de bescherming van het milieu  andere emissiegrenswaarden vaststellen dan op basis van het MTR-toets nodig zou zijn. Het MTR is namelijk het maximaal toelaatbaar risico. Bij voorkeur moet gestreefd worden naar een lager niveau.

Andere bronnen dan industriële installaties (bijvoorbeeld scheepvaart of wegverkeer) kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie. In dat geval kan de achtergrondconcentratie dichtbij of zelfs boven het MTR liggen. In dat geval is het nemen van extra maatregelen door het bedrijf niet zinvol. Deze extra maatregelen zullen er dan niet voor kunnen zorgen dat de immissieconcentratie voor die stof in de lucht onder het MTR komt.

Als het bedrijf geen relevante bijdrage levert aan de immissie, dan kan het bevoegd gezag de emissie van het bedrijf toestaan terwijl het immissieniveau in de omgeving van het bedrijf hoger is dan het MTR. Het bedrijf moet in dat geval wel aan de minimalisatieverplichting voldoen.

Afhankelijk van de lokale omstandigheden, kan het bevoegd gezag erop sturen álle puntbronnen in een bepaald gebied aan te pakken. Het bevoegd gezag legt hiervoor per vergunning/maatwerkvoorschriften een strenge eis op. Het bevoegd gezag kan ook een puntbron als niet relevant aanmerken ten opzichte van het totaal en zo ruimte boven MTR bieden. Dit blijkt ook uit de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit.

Voor diffuse emissies is een emissiegrenswaarde niet gebruikelijk. Het bevoegd gezag kan in dat geval andere eisen stellen om deze diffuse emissie te verminderen. Dit is mogelijk op basis van artikel 2.4 lid 8c.

Maatwerk: afweging ten opzichte van de aard van ZZS

Voor de emissie van ZZS geldt dat het om stoffen gaat met zeer ernstige risico's voor de volksgezondheid en/of de leefomgeving. In de afweging zullen deze risico's zwaarder wegen dan bij de emissie van andere (minder) schadelijke stoffen.

Bijvoorbeeld de nabijheid van kwetsbare objecten zal een hoger gewicht hebben.

Bijvoorbeeld bij een kosten en baten berekening (afwijking op basis van technische kenmerken) zal er gezien de ernst van de gezondheidsrisico of andere milieurisico's sneller sprake zijn van kosteneffectiviteit. Dat wil zeggen, bij een beperking van de emissie zijn de baten hoog. Dit gezien de schade en risico voor de volksgezondheid en leefomgeving veroorzaakt door de emissie van een ZZS. Hogere kosten voor maatregelen zijn dan geoorloofd dan bij emissie van andere schadelijke (niet ZZS) stoffen. Zie ook de informatie over kosteneffectiviteit bij ZZS.

Emissiegrenswaarde bij IPPC-installatie

Bij IPPC-installaties kunnen BBT-conclusies voor ZZS gelden. Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit is dan niet van toepassing met uitzondering van de minimalisatieplicht voor ZZS (artikel 2.4 lid 2). De emissiegrenswaarden uit tabel 2.5 van het Activiteitenbesluit gelden in dat geval dus niet. Zijn er geen BBT-conclusies voor die ZZS, dan gelden wel de emissiegrenswaarden uit tabel 2.5. Dit volgt uit artikel 2.3a lid 2 van het Activiteitenbesluit.

Depositie van ZZS door emissie naar lucht

ZZS die naar lucht wordt geëmitteerd kan door atmosferische depositie in het water terecht komen en de waterkwaliteit aantasten. In afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit gaat het vooral om over het beschermen van mens (gezondheid) en milieu tegen luchtverontreiniging, stof- en geurhinder. De bescherming van oppervlaktewater, grondwater en bodem is indirect geregeld. Dit is gedaan door relevante stoffen op te neme in de lijst van ZZS. Voor bescherming van oppervlaktewater zijn hiervoor ook stoffen uit in het Ospar-Verdrag en Kaderrichtlijn Water opgenomen. De emissie van deze stoffen wordt hiermee onderworpen aan de minimalisatieverplicht.

In voorkomende gevallen kan het bevoegd gezag ook aanvullend op de minimalisatieverplichting verdergaande maatregelen eisen om aantasting van de waterkwaliteit door de emissie naar lucht van ZZS tegen te gaan. Zie ook de informatie over atmosferische depositie in de handleiding luchtemissies van bedrijven.

Controle-, monitorings- en rapportageverplichtingen

In het kader van ZZS kunnen er verschillende controle- en monitoringsverplichtingen gelden, namelijk:

  • De eenmalige verplichting om na te gaan of de hoeveelheid van de emissies hoger of lager is dan de grensmassastroom die voor de uitgeworpen stoffen geldt. Gaat het om een hoofdstuk 3 of 4 activiteit, dan kan het bevoegd gezag deze informatie opvragen op basis van artikel 2.8 lid 1 van het Activiteitenbesluit. Een vergunningplichtig bedrijf levert deze informatie aan bij de vergunningaanvraag.
  • Bij verandering van de activiteit die kan leiden tot een relevant wijziging van de emissie moet het bedrijf opnieuw eenmalig aantonen dat de emissies hoger of lager zijn dan de grensmassastroom. Gaat het om een hoofdstuk 3 of 4 activiteit, dan volgt dit uit artikel 2.8 lid 2 van het Activiteitenbesluit. Een vergunningplichtig bedrijf levert deze informatie aan bij de vergunningaanvraag.
  • Voor controle op emissiegrenswaarden (Activiteitenbesluit art. 2.8 lid 3 en 4). Als er een emissiegrenswaarde geldt, moet het bedrijf de emissie met gepaste frequentie monitoren. Het bedrijf voert de meting of monitoring uit. Het rapport is op verzoek beschikbaar voor het bevoegd gezag. Meer informatie staat op de pagina meten en monitoring van de handleiding Luchtemissies van bedrijven.

Controleren van emissies van zeer zorgwekkende stoffen

Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zijn zeer schadelijke stoffen. Het kan daarom wenselijk zijn dat het bedrijf bij ZZS emissies controleregime 4 toepast. Het bevoegd gezag kan dit vastleggen in een maatwerkbesluit.