Luchtkwaliteit beoordelen bij een ‘plattelandswoning’

De hoogste bestuursrechter sprak in februari 2015 uit, dat een gemeente de luchtkwaliteit moet beoordelen bij een voormalige agrarische bedrijfswoning, als deze wordt bewoond door 'een derde'. Dat is iemand, die geen binding heeft met het agrarische bedrijf waarbij de woning staat.

De gemeente had deze ‘plattelandswoning’ op basis van de ‘Wet plattelandswoningen’ uitgesloten van bescherming. Maar de rechter oordeelde, dat de luchtkwaliteitseisen ook gelden bij plattelandswoningen. Dit volgt uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit.

Reactie van de minister

Deze uitspraak van de rechter leidde tot vragen in de Tweede Kamer. De minister heeft deze vragen beantwoord (pdf, 83 kB). In maart 2015 heeft de minister in een 1e brief (pdf, 159 kB) aangegeven hoe ze wil omgaan met de gevolgen van deze uitspraak. In juli 2015 volgt een 2e brief (pdf, 222 kB), dat ook de omvang van het probleem in de praktijk schetst. Daarnaast concludeert de minister, dat er geen juridische mogelijkheden zijn om flexibeler om te gaan met de luchtkwaliteitseisen bij plattelandswoningen.

Rol van gemeenten

Wat kunnen gemeenten doen? Gemeenten wegen zelf af, of ze een woning als ‘plattelandswoning’ willen aanmerken in het bestemmingsplan. Een goede onderbouwing is daarbij belangrijk: is er bij deze voormalige bedrijfswoning een goed woon-en leefklimaat, ook in de toekomst? In gebieden met intensieve veehouderij kunnen hoge concentraties fijnstof zijn. Daar kan het dan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening minder wenselijk zijn plattelandswoningen te bestemmen.

Bestuurders kunnen over de gevolgen van deze uitspraak discussiëren via de VNG. (Vereniging Nederlandse Gemeenten)