Omgevingsvergunning milieu en luchtkwaliteit

Artikel 2.1, lid 1 onder e Wabo schrijft voor dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een inrichting of mijnbouwwerk op te richten, te veranderen, de werking te veranderen of in werking te hebben. Deze verplichting voor een omgevingsvergunning milieu geldt voor:

Andere inrichtingen vallen onder het Activiteitenbesluit. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar een "Schematische weergave van typen inrichting".

Toetsing aan luchtkwaliteit bij de vergunningverlening

Als een inrichting vergunningplichtig is, zal volgens artikel 5.16 lid 2 van de Wet milieubeheer de luchtkwaliteit betrokken moeten worden bij de vergunningverlening (oprichten of veranderen van de inrichting).

Artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer verleent de vergunning alleen als aannemelijk is dat voldaan wordt aan (minimaal) één van de volgende criteria:

  1. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. Er is - al dan niet per saldo - geen verslechtering van de luchtkwaliteit.
  3. De bijdrage aan de concentratie van een stof is ‘niet in betekenende mate' (NIBM).
  4. Het project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Bij het NIBM-criterium gaat het om de (extra) bijdrage door de oprichting of verandering van de inrichting. Er wordt dus een vergelijking gemaakt met een eventuele eerder verleende vergunning.

Bij de vergunningaanvraag moet informatie verstrekt worden. Het bevoegd gezag kan dan toetsen/motiveren of de inrichting aan de eisen voor luchtkwaliteit kan voldoen. Daarbij wordt gekeken naar vervoersbewegingen en de gevolgen voor de leefomgeving van emissies ‘uit de pijp'.

Industriële emissies

Naast de luchtkwaliteitseisen voor immissies op leefniveau volgens titel 5.2 van de Wet milieubeheer, kunnen er ook eisen gelden voor de industriële emissies. Zie hiernaast de verwijzing naar industriële emissies.