5.3.3 Meerdere gebouwen dicht bij elkaar

Tot nu toe is beschreven hoe één gebouw vertaald kan worden in een vervangingsgebouw. In sommige gevallen kunnen meerdere gebouwen als één enkel vervangingsgebouw worden gemodelleerd.

Dit is het geval wanneer verschillende rechthoekige gebouwen vlakbij elkaar staan, zodanig dat het aanstroomoppervlak over de windroos gemiddeld weinig openingen heeft (dus de gebouwen lijken elkaar – wat het stromingsprofiel betreft – aan te vullen). Hierbij geldt weer dat dichtbij of tussen de gebouwen de berekende concentraties niet bruikbaar zijn.

Bovendien zijn de verkregen uitkomsten benaderingen en hebben deze dus een grotere onzekerheid dan bij een echt rechthoekig gebouw. Met name tussen gebouwen, lage flats of bebouwing aan weerszijden van een weg, kunnen grote wervels ontstaan. Het NNM voorziet niet in een oplossing voor het berekenen van concentraties op zulke plaatsen. Een zeer ruwe vuistregel is dat de gebouwen niet verder van elkaar af mogen staan dan ongeveer de halve hoogte.

Voor de afmetingen van het vervangingsgebouw dient een gebouw te worden gekozen dat de verschillende gebouwen net omsluit (zie figuur 5.9 en 5.10).

Figuur 5.9. Voorbeelden van drie gebouwen die makkelijk gecombineerd kunnen worden (bovenaanzicht)

Figuur 5.9. Voorbeelden van drie gebouwen die makkelijk gecombineerd kunnen worden (bovenaanzicht), bij min of meer gelijke gebouwhoogte

Figuur 5.10. Voorbeeld van twee gebouwen die ook gecombineerd kunnen worden maar waar de keuze voor een vervangingsgebouw minder simpel is.

Figuur 5.10. Voorbeeld van twee gebouwen die ook gecombineerd kunnen worden maar waar de keuze voor een vervangingsgebouw minder simpel is.

Gebouw naast een dijk of wal

Als een gebouw vlak naast een dijk ligt kan er een rolwervel tussen dijk en gebouw ontstaan. In die gevallen is de gebouwmodule niet toepasbaar. Een grove stelregel is dat de afstand tussen gebouw en dijk minimaal 5-10 maal de dijkhoogte boven het maaiveld moet zijn. Een uitzondering daarop zijn de situaties waarin het dijklichaam een kleine hoek met de grond maakt (minder dan 20o). In dat geval kan de stroming zonder werveling over het dijklichaam gaan. Een gebouw kan dan op kortere afstand van het dijklichaam (2-6 maal de dijkhoogte boven het maaiveld) met de gebouwmodule benaderd worden.

Figuur 5.11. Voorbeeld van een situatie waarin het NNM niet voorziet.

Figuur 5.11. Voorbeeld van een situatie waarin het NNM niet voorziet.