4.5.1 Invloed emissievariaties op percentielwaarden

Emissievariaties leiden in het algemeen dus tot verschuiving in de percentielwaarden, die bovendien kunnen verschillen afhankelijk van het te berekenen percentiel. Aan de hand van een vereenvoudigd voorbeeld kan dit worden uitgelegd.

Een receptor die zich op korte afstand ten zuiden van een continue emitterende bron bevindt, zal van de bron invloed ondergaan gedurende het percentage van de tijd dat de windrichting van de bron naar de receptor wijst (Noord), bijvoorbeeld 6%. Dat betekent dat 94% van de tijd de concentraties door deze bron 0 zijn, het 94-percentiel is dus nul. Het 95-percentiel zal dan een bepaalde waarde hebben en deze waarde stijgt met oplopend percentiel (zie figuur 4.2 (a)).

Als de bron wat hoger is, zal de pluim gedurende een deel van de tijd over datzelfde receptorpunt heen waaien, zonder de grond te bereiken. Daardoor zal ook het 95-percentiel en wellicht het 96-percentiel en 97-percentiel nul worden, maar het 99,9-percentiel stijgt slechts licht. Op grote afstand zal de pluim altijd al aan de grond zijn en zullen de percentielen niet veel anders zijn dan bij een lage bron. Als de bron nu ook nog slechts een beperkt percentage van de tijd emitteert, zullen de meeste percentielwaarden nul worden, uitgezonderd de hoogste percentielwaarden (figuur 4.2B).

Figuur 4.2. Schetsmatige vergelijking van percentielwaarden in een benedenwinds receptorpunt bij toenemend percentiel, voor een situatie met continu emitterende bron (a) en met een niet continue bron (b).

Figuur 4.2. Schetsmatige vergelijking van percentielwaarden in een benedenwinds receptorpunt bij toenemend percentiel, voor een situatie met continu emitterende bron (a) en met een niet continue bron (b).