Lijst 2016 - vergunningplichtige veehouderijen vanwege fijnstof

In 2016 vond voor het zevende jaar de monitoring van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) plaats. De veehouderij contactpersonen van de betrokken overheden ontvangen regelmatig nieuwsberichten over hun taken en verantwoordelijkheden bij de uitvoering van de monitoring veehouderijen. Dit is het bericht van 5 januari 2016.

Nieuwe lijst vergunningplichtige veehouderijen

De nieuwe lijst met vergunningplichtige veehouderijen vanwege fijnstof is gepubliceerd. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de lijst op 20 december 2016 gepubliceerd. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de meest recente invoergegevens die gemeenten en provincies hebben aangeleverd voor de NSL Monitoring 2016.

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft beoordeeld of een veehouderijbedrijf bijdraagt aan een overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof. Het ministerie gebruikt daarbij de manier van toetsing die gemeenten ook gebruiken in het kader van de vergunningverlening.

Op de lijst staan bedrijven die zelfstandig een overschrijding van de grenswaarden veroorzaken of dreigen te veroorzaken. Door de vergunningplicht heeft het lokale bevoegd gezag meer juridische mogelijkheden om voorschriften te stellen aan de fijnstof uitstoot van die veehouderijen.

Reeds vergunningplichtige (type C) bedrijven die op de lijst staan, blijven vergunningplichtig. Bedrijven waren al vergunningplichtig omdat ze eerder al op de lijst stonden en/of omdat ze een IPPC-bedrijf zijn. Voor deze bedrijven verandert er niets rond hun vergunningplicht.

Is een veehouderij niet om een andere reden vergunningplichtig, dan heeft de nieuwe lijst mogelijk consequenties. Het gaat daarbij om:

  • Veehouderijen die wel op de oude lijst, maar niet op de nieuwe lijst staan. Deze veehouderijen vallen per 1 januari 2017 geheel onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Meer informatie: Activiteitenbesluit en veehouderijen en het Activiteitenbesluit en overgangsrecht.
  • In geval een veehouderijlocatie voor het eerst op de lijst staat én geen IPPC bedrijf is dan wordt deze locatie per 1 januari 2017 een vergunningplichtig bedrijf (type C). Dit terwijl het vóór opname op de lijst een type B bedrijf was. Dit houdt in dat het bedrijf een vergunning moet hebben om in werking te zijn. Volgens artikel 8.1 van de Wabo blijven de regels van het Activiteitenbesluit in elk geval nog gelden tot 12 weken na de kennisgeving van de lijst. Als de inrichtinghouder binnen deze termijn een omgevingsvergunning milieu aanvraagt, blijven de regels van het Activiteitenbesluit vervolgens nog gelden tot acht weken nadat die vergunning in werking is getreden.

Wat moet er gebeuren

Om te voorkomen dat een ‘illegale’ situatie ontstaat, is het dus belangrijk dat de veehouder op tijd een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu indient. Op tijd is: binnen 12 weken na bekendmaking van de lijst vergunningplichtige inrichtingen.

In principe zijn alle gegevens al in het bezit van het bevoegd gezag (vergunningaanvraag of melding). De inrichtinghouder hoeft in principe geen nieuwe gegevens aan te leveren. Dit geldt alleen als er geen veranderingen binnen de inrichting zijn of worden doorgevoerd, die de veehouder tot nu toe niet heeft aangevraagd/gemeld.

Het bevoegd gezag kan de vergunning (bij ongewijzigd voortzetten van het bedrijf) verlenen op basis van de rechten die voortkomen uit het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit (6.24r en s, “bestaande rechten”). Bij wijziging van activiteiten is uiteraard toetsing aan de Wav en de Wgv nodig.

Het voorschriftenpakket van de nieuwe omgevingsvergunning omvat geen voorschriften die al geregeld zijn in het Activiteitenbesluit. U kunt deze checklist (doc, 27 kB) gebruiken als hulpmiddel bij het bepalen welke voorschriften nog in de omgevingsvergunning milieu moeten worden opgenomen. Ook de pagina's bij het onderwerp Landbouw over systematiek, onderdelen IPPC en veehouderijen.

Het opnieuw moeten aanvragen van de omgevingsvergunning biedt de veehouder kans om maatregelen ter beperking van de fijnstof emissie te nemen. U kunt daarover als bevoegd gezag met de veehouder in (voor)overleg gaan. Er zijn een aantal zaken die u hierbij kunt gebruiken:

  • Het Besluit emissiearme huisvesting met maximale emissiewaarden voor fijnstof. Dit besluit vervangt het oude besluit huisvesting en is sinds 1 augustus 2015 van kracht.
  • Artikel 5.4, 2e en 3e lid, van het Besluit omgevingsrecht. Wanneer er geen BBT documenten voorhanden zijn, stelt het bevoegd gezag zelf BBT vast. Hiervoor is een motivering nodig rekening houdend met de in het 3e lid genoemde aspecten. Zie ook de pagina BBT in de Handreiking fijnstof bij veehouderijen. De jurisprudentie laat zien dat aan de vereiste van BBT ‘automatisch’ invulling is gegeven als voldaan wordt aan het Besluit huisvesting. Deze handelswijze is nu waarschijnlijk alleen met succes toe te passen, als daarbij wordt aangesloten bij de emissie-eisen voor fijnstof zoals die in het Besluit emissiearme huisvesting zijn opgenomen.

Toekomst

Het is mogelijk dat uit de monitoring van 2017 (over 2016) blijkt dat de veehouderij geen (dreigende) overschrijding van de PM10 normen meer veroorzaakt. In dat geval zal de veehouderij in 2018 niet meer aangewezen zijn als vergunningplichtige veehouderij. Eventuele voorschriften ter beperking van fijnstof worden dan maatwerkvoorschriften.