Continue metingen

Continu meten is voor grote stookinstallaties verplicht bij installaties met een thermisch vermogen van 100 MW of meer. Ook voor installaties tussen de 50 en 100 MW kan een continue meetverplichting gelden.

Wanneer continu meten?

Voor zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), koolmonoxide (CO) en totaal stof (TSP), geldt volgens Activiteitenregeling artikel 5.3 lid 1 een continue meting. Voor stookinstallaties van 50-100 MW volstaan onder de voorwaarden van Activiteitenregeling artikel 5.3 lid 2 ook halfjaarlijkse metingen.

Er zijn voor grote stookinstallaties met een thermisch vermogen van 100 MWth of meer twee situaties waarbij afwijken van de continue meetverplichting is toegestaan. Namelijk voor totaal stof en voor SO2.

Totaal stof (TSP)

De totaal stof-uitstoot bij een aardgasgestookte installatie mag periodiek worden gemeten. De frequentie is dan eens per zes maanden (Activiteitenregeling, artikel 5.3, lid 4).

Zwaveldioxide (SO2)

Voor controle op de SO2-uitstoot is het toegestaan de meting te vervangen door een bepaling van het zwavelgehalte in de brandstof (Activiteitenregeling, artikel 5.3, lid 5). Dit geldt alleen de brandstoffen aardgas, olie en biomassa. Voor aardgas is geen meting van de rookgassen en bepaling van het zwavelgehalte in de brandstof nodig. De kwaliteit van het aardgas is zodanig dat de emissie van zwaveldioxide de grenswaarde niet overschrijdt.

Eisen aan de uitvoering

In plaats van continue metingen van de componenten koolmonoxide (CO), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NOx) en totaal stof volstaan ook berekeningen. Continuous Emission Monitoring System (CEMS) zijn niet verplicht. Bij het verbranden van afval is dit wel voorgeschreven. In plaats van een directe continue meting is een continue berekening van de emissieconcentratie ook toegestaan. Dit gebeurt op basis van het continu meten van emissierelevante parameters en de voor de installatie vastgestelde uitworpkarakteristiek. Er gelden enkele voorwaarden:

  • met de uitworpkarakteristiek is de emissie ondubbelzinnig vast te stellen
  • het meetsysteem voldoet aan de kwaliteitscriteria en -borging die voor CEMS gelden

Predictive Emission Monitoring System (PEMS) is de meetmethode op basis van een uitworpkarakteristiek. PEMS kent een toepassing bij NOx-metingen bij gasturbines met stoominjectie. Uit de hoeveelheid geïnjecteerde stoom en de belasting van de installatie is de emissie te berekenen op basis van de uitworpkarakteristieken. Voor andere componenten is het niet zonder meer mogelijk van berekeningen gebruik te maken.

Kwaliteitsborging continue metingen

Aan de betrouwbaarheid van de metingen zijn eisen gesteld. Het borgen van de kwaliteit van de metingen is een voorwaarde. De volgende aspecten zijn daarbij van belang:

  • Kalibratie van het bedrijfsmeetsysteem met parallelmetingen,
  • Periodieke controle op het goed functioneren van het bedrijfsmeetsysteem,
  • Jaarlijkse controle op de kalibratiefunctie met parallelmetingen,
  • Parallelmetingen door geaccrediteerde (en gecertificeerde) meetinstanties die werken volgen genormaliseerde en gevalideerde meetmethoden.

In het informatieblad L40, Handleiding Meten van luchtemissies is aanvullende informatie beschikbaar over de algemene aspecten van het meten van emissies uit stationaire bronnen, waaronder de kwaliteitsborging.

Meetnormen

Bij continue metingen is de kwaliteitsborging van de geautomatiseerde meetsystemen belangrijk. De methodiek is vastgelegd in het normblad NEN-EN 14181 'Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen'. Voor het meten van totaal stof is de kwaliteitsborging zoals vastgelegd in NEN-EN 14181 specifiek uitgewerkt in NEN-EN 13284-2. Verder geeft de norm NEN-EN15259 de richtlijn voor het opstellen van het meetplan en stelt het eisen aan de meetlocatie.

Kwaliteitsborging meetsystemen NEN-EN 14181 en parallelmetingen

Nadere kwaliteitsborging van de meetapparatuur en toegepaste uitworpkarakteristieken is uitgewerkt in NEN-EN 14181 Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen. Volgens de Europese norm NEN-EN 14181 ontstaat in de keuze van het meetprincipe in beginsel alle vrijheid. De norm is leidend, ongeacht de keuze voor het meetprincipe. In deze norm zijn de zogenaamde QAL-procedures beschreven. Dit is een kwaliteitssysteem dat moet borgen dat het meetsysteem voldoet aan de gestelde onzekerheidseisen. Meer informatie is te vinden in de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 8114.

De NEN-EN 14181 onderscheidt vier stappen in de kwaliteitsborging van automatische meetsystemen:

  • Qal 1, de kwaliteitsborging bij installatie (levering) van het systeem
  • Qal 2, de vijfjaarlijkse kalibratie van het systeem met een parallelmeting
  • Qal 3, de regelmatige controle van het systeem door de gebruiker
  • AST, jaarlijkse controle kalibratiefunctie met een parallelmeting. Geautomatiseerde meetsystemen moeten minimaal één keer per jaar worden gecontroleerd met een parallelmeting (Activiteitenregling, artikel 5.6, lid 1).

In het praktijkblad L40 is een nadere toelichting gegeven van de NEN-EN 14181.

Bij Qal 2 (de vijfjaarlijkse kalibratie) en de AST (jaarlijkse controle kalibratiefunctie) gaat het om parallelmetingen. De volgende eisen zijn gesteld aan de parallelmetingen. De:

  • Meting is representatief (Activiteitenregeling, volgens artikel 5.2, lid 1,
  • De beheerder van de inrichting informeert het bevoegd gezag minimaal twee weken van te voren over datum en tijdstip van de meting (Activiteitenregeling, volgens artikel 5.7, lid 2,
  • De beheerder stelt het bevoegd gezag uiterlijk een dag van te voren op de hoogte als de meting geen doorgang vindt (Activiteitenregeling, volgens artikel 5.7, lid 3,
  • Parallelmeting duurt minimaal een half uur , volgens Activiteitenregeling, artikel 5.7, lid 8,
  • Parallelmeting omvat minimaal 15 metingen van tenminste een half uur verdeeld over 3 dagen (NEN-EN 14181),
  • De beheerder van de inrichting informeert het bevoegd gezag over de resultaten van de controle metingen, volgens Activiteitenregeling, artikel 5.6, lid 2.
  • Een geaccrediteerde meetinstantie voert de metingen uit (Activiteitenregeling, artikel 5.7, lid 1).
  • De monstername en analyse worden uitgevoerd volgens de standaard referentiemethode (SRM), volgens Activiteitenregeling 5.6 lid 1.

Accreditatie en certificatie

De uitvoering van de parallelmetingen worden uitgevoerd door een geaccrediteerde meetinstantie, Activiteitenregeling artikel 5.7, lid 1. Op de website van de Raad voor Accreditatie is na te gaan welke meetinstanties zijn geaccrediteerd.

Betrouwbaarheid bij storing en onderhoud van het monitoringssysteem

Voor een betrouwbaar daggemiddelde mogen niet te veel uurgemiddelden ontbreken door storing en onderhoud van het meetsysteem, volgens Activiteitenregeling, artikel 5.6, lid 5.