Activiteitenbesluit 5.1.5 en 2.3

De emissiegrenswaarden bij het gebruik van niet standaard brandstoffen hangen af van het type stookinstallatie en het thermisch ingangsvermogen. Het Activiteitenbesluit geeft de emissiegrenswaarden aan voor de meeste middelgrote stookinstallaties in paragraaf 5.1.5.

De emissiegrenswaarden gelden voor de stookinstallaties die ná 20 december 2018 in gebruik worden genomen. Oudere installaties worden de bestaande stookinstallaties genoemd. Het type stookinstallatie bepaalt welke eisen gelden. In de onderstaande tabel staat de verwijzing naar emissiegrenswaarden voor niet-standaard brandstoffen voor middelgrote stookinstallaties in paragraaf 5.1.5:

Middelgrote stookinstallatie verwijzing naar AB
De vindplaats voor de Emissiegrenswaarden per type stookinstallatie
Installatie voor regeneratie van glycol artikel 5.44
Ketelinstallatie artikel 5.44a
Dieselmotor artikel 5.44c
Gasturbine artikel 5.44b
Gasmotor artikel 5.44d
Niet-standaard stookinstallaties artikel 5.44a

De eisen aan de emissies gelden voor stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en totaal stof (TSP). Voor gasmotoren gelden geen eisen voor emissies van totaal stof.

Overgangsrecht

De bestaande stookinstallaties hoeven niet gelijk te voldoen aan de emissiegrenswaarden uit paragraaf 5.1.5 van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is het overgangsrecht voor per type stookinstallatie opgenomen.

Bijzondere stookinstallaties

In het geval van bijzondere stookinstallaties (direct gestookte installaties) gelden de eisen uit afdeling 2.3. Het kenmerk van een bijzondere stookinstallatie is dat er emissies vrijkomen naast de emissies door de verbranding van brandstoffen.

Het Activiteitenbesluit afdeling 2.3 geldt ook voor alle kleine stookinstallaties (<1 MWth) die worden gestookt op niet-standaard brandstoffen. De emissie eisen zijn direct werkend.


Voor biomassa en houtvergassing is een beslisboom opgesteld. Biomassa installaties vanaf 15 MW zijn vergunningplichtig en vallen daarom ook onder 5.1.5.

De emissiegrenswaarden gelden in droog rookgas bij de volgende zuurstof gehaltes:

  • 15 vol% voor diesel- en gasmotoren en gasturbines
  • 6 vol% stookinstallaties met vaste brandstoffen
  • 3 vol% in alle andere situaties

Hulpmiddel Abees

Het hulpmiddel Abees geeft voor de verschillende type stookinstallaties en brandstoffen de emissiegrenswaarde. Daarnaast geeft het hulpmiddel ook de emissiegrenswaarde als meerdere brandstoffen gelijktijdig worden verstookt.




Niet-standaard stookinstallaties

Een niet-standaard stookinstallatie is een stookinstallatie anders dan een ketel, gasturbine, diesel- of gasmotor. Voorbeelden van niet-standaard stookinstallaties zijn:

  • procesfornuizen
  • thermische olieketels
  • indirect gestookte ovens
  • overige indirect gestookte installaties

Bijzondere stookinstallatie

Het kenmerk van bijzondere stookinstallaties is dat er emissies vrijkomen naast de emissies door de verbranding van brandstoffen. Bijzondere stookinstallaties zijn direct gestookte stookinstallaties.

Voorbeelden van bijzondere stookinstallaties zijn:

  • thermische naverbrander
  • fakkel
  • direct gestookte ovens en drogers
  • overige direct gestookte stookinstallaties