Immissietoets

Als het bedrijf een grensmassastroom overschrijdt dan moet deze ook inzicht geven hoe de emissie van ZZS bijdragen aan de immissie. Het bevoegd gezag toetst vervolgens aan het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR). De berekening van de immissieconcentratie moet het bedrijf in overleg met haar bevoegd gezag uitvoeren. Het bedrijf moet de resultaten van deze immissieberekening rapporteren aan het bevoegd gezag.

Uitvoeren immissieberekening

De immissieberekening geeft inzicht op het effect van de emissie van ZZS op de lokale milieukwaliteit.

Met de immissieberekening berekent het bedrijf het verwachte immissieniveau van de ZZS in de lucht. Het bevoegd gezag toetst vervolgens het immissieniveau aan de wettelijke eis: het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) . Dit volgt uit artikel 2.4 lid 5 van het Activiteitenbesluit en bijlage 13 van de Activiteitenregeling. Voor een aantal stoffen stelt de Wet milieubeheer een immissieconcentratie-eis. In dat geval toetst het bevoegd gezag voor die stoffen aan de Wet milieubeheer. Zie ook: Stoffen met andere wettelijke norm.

Als het immissieniveau in de lucht lager is dan het MTR, is geen aanscherping van de emissiegrenswaarde nodig. Het bevoegd gezag kan ook in het belang van de bescherming van het milieu bij maatwerkvoorschrift andere emissiegrenswaarden vaststellen dan op basis van het MTR-toets nodig zou zijn. Het MTR is namelijk het maximaal toelaatbaar risico. Bij voorkeur moet gestreefd worden naar een lager niveau.

Voor emissies van ZZS waarvan de emissievracht niet boven de geldende grensmassastroom uitkomt is de veronderstelling dat het immissieniveau niet boven de milieukwaliteitsnorm uitkomt. Het uitgangspunt is dat de grensmassastroom voldoende bescherming biedt. Emissie is dan toegestaan als het bedrijf voldoet aan de minimalisatieverplichting. Het bedrijf moet blijvend streven naar een nulemissie.

Artikel 2.18 en 2.19 van de Activiteitenregeling stelt de volgende eisen aan de immissietoets:

  • Er moet gebruik worden gemaakt van gegevens over fysieke kenmerken van de bron, kenmerken van de emissie en kenmerken van de omgeving
  • Er worden eisen gesteld aan de plaats waarop gerekend wordt.

Het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR)

Toetsing van het MTR vindt plaats aan de jaargemiddelde waarde van de immissie. Op nationaal niveau vastgestelde MTR-waarden staan vermeld in bijlage 13 van de Activiteitenregeling. Deze staan ook op de website van RIVM.

Voor stoffen waarvoor nog geen MTR beschikbaar is, kan het bevoegd gezag een aanvraag voor een normafleiding indienen bij het Centrum voor Veiligheid van Stoffen en Producten (VSP) van het RIVM. In de Activiteitenregeling staat in bijlage 14 de procedure voor het afleiden van een MTR.

Het indienen van aanvragen is mogelijk via de Helpdesk van de website Risico’s van Stoffen. RIVM legt de aanvraag en de door RIVM afgeleide MTR-waarden voor aan het ministerie van IenM dat beslist of tot uitvoering wordt overgegaan. Na vaststelling door het ministerie zijn de MTR-waarden te vinden op de website van RIVM. Naarmate er meer MTR-waarden voor ZZS beschikbaar komen zal bijlage 13 van de Activiteitenregeling worden uitgebreid.

Er bestaan maatwerkmogelijkheden om een hogere of juist lagere waarde dan het MTR te hanteren. Uitgangspunt van het beleid blijft dat geen overschrijding van het MTR plaats vindt. Overschrijding van het MTR betekent namelijk dat mens en/of ecosysteem onacceptabele nadelige effecten ondervinden door de concentratie van de stof.

Maximaal toelaatbaar risico

Het doel van het MTR is het ecosysteem en de mens te beschermen tegen langdurige blootstelling aan een stof.

Voor de mens is er onderscheid tussen stoffen zonder drempelwaarde en stoffen met een drempelwaarde. Bij stoffen zonder drempelwaarde verhoogt elke dosis, hoe klein ook, het risico op overlijden door kanker. Voor deze stoffen is het MTR gelijk aan de concentratie die een extra kans op overlijden aan kanker oplevert van één op de miljoen per jaar. Dit wordt gelijkgesteld aan één op de tienduizend per leven. Voor stoffen met een drempelwaarde geldt de gezondheidskundige advieswaarde voor langetermijnblootstelling.

Voor het ecosysteem is het MTR de concentratie waarbij tenminste 95% van de soorten en processen binnen dat ecosysteem zijn beschermd. Overigens zijn er voor lucht zelden gegevens over ecologische effecten. Het MTR voor lucht is dan ook bijna altijd gebaseerd op gezondheidskundige limietwaarden. Overschrijding van het MTR betekent dat mens of ecosysteem onacceptabele, nadelige effecten kunnen ondervinden door de immissie van een stof. De beoordeling van de aard en de effecten van ZZS vindt plaats door de hoogte van de immissieconcentratie te vergelijken met het MTR.

Stoffen met andere wettelijke norm

Voor een aantal stoffen gelden Europese wettelijke normen. Deze zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. De Wet Milieubeheer (titel 5.2) hanteert de begrippen grenswaarde, planwaarde en richtwaarde. Het begrip planwaarde wordt in het kader van de immissietoets voor ZZS niet gebruikt. Voor stoffen met een Europese grens- of richtwaarde zijn geen aanvullende MTR-waarden vastgesteld.

Een overzicht van stoffen waarvoor grenswaarden of richtwaarden gelden staat op de website Compendium voor de leefomgeving. De richtwaarde wordt op deze website streefwaarde genoemd. Voor de richtwaarden van metalen gaat het hierbij zowel om de elementen zelf als om hun verbindingen. Als de immissieconcentratie voor deze stoffen onder de richtwaarde is, mag het bevoegd gezag ervan uitgaan dat er geen risico voor de gezondheid of het milieu is.

De eisen in artikel 2.4 voor een luchtkwaliteitstoets zijn daarom niet op deze stoffen van toepassing. Dit volgt uit artikel 2.4 lid 10 van het Activiteitenbesluit. Wel blijft de minimalisatieverplichting gelden.

Berekeningsmethode immissie

Met een modelberekening berekent het bedrijf de immissie. Uit de modelberekening wordt duidelijk of een emissie van een bedrijf leidt tot concentraties boven MTR of de grenswaarde.

Het bedrijf voert de immissieberekening uit met standaardrekenmethode 3 van het Nieuw Nationaal Model (artikel 2.19 van de Activiteitenregeling). Standaardrekenmethode 3 is bedoeld voor rekenen met puntbronnen. De methode houdt geen rekening met de vracht van ZZS die vrijkomt door diffuse emissies. Als er voldoende informatie beschikbaar is om de immissie van stoffen door diffuse emissies mee te wegen in de immissietoets, dan moet het bedrijf deze erbij betrekken.

Het bedrijf kan in overleg met het bevoegd gezag afwijken van standaardrekenmethode 3 (artikel 2.19 lid 2 van de Activiteitenregeling):

  • Als de situatie buiten het toepassingsgebied van standaardrekenmethode 3 valt. Het bedrijf moet dan in overleg met het bevoegd gezag een andere passende methode gebruiken.
  • Als het bedrijf een passende en aan standaardrekenmethode 3 gelijkwaardige methode gebruikt. Dit kan alleen in overleg met het bevoegd gezag.

Plaats immissiebepaling: toetspunt

Uitgangspunt is dat het bepalen van de immissie plaats vindt vanaf de grens van het terrein van die inrichting. De plaats waarop dan moet worden berekend (getoetst) is afhankelijk van plaatselijke factoren als de nabijheid van woningen, natuurgebieden, de eigenschappen van de zeer zorgwekkende stof en het emissiepatroon. Dit moet het bedrijf in overleg met het bevoegd gezag aanpassen.

Voor stoffen die alleen van invloed zijn op de mens wordt bij de bepaling uitgegaan bij het toepasbaarheidsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat er geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaatsvindt bij luchtkwaliteitseisen voor de bescherming van de gezondheid van de mens op plaatsen waar:

  • geen mensen mogen en kunnen komen
  • terreinen met één of meer inrichtingen waar al regels gelden voor de gezondheid en veiligheid van werknemers
  • wegen (rijbanen en middenberm)

Er zijn ook zeer zorgwekkende stoffen die invloed hebben op de natuur. In dat geval moet rekening worden gehouden met bijvoorbeeld een aangrenzend natuurgebied.

Ook kan de piek van een immissie zich ver buiten de inrichting bevinden. Dit is onder meer afhankelijk van de hoogte van de schoorsteen en de gemiddelde windrichting. Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit moet het bevoegd gezag hier rekening mee houden.

Achtergrondconcentratie bij immissieberekeningen

Bij een immissietoets vindt toetsing van het MTR getoetst plaats aan de berekende concentratie in de buitenlucht inclusief de achtergrondconcentratie. Bij modelberekeningen moet daarom de achtergrondconcentratie aangegeven worden. Zo kunnen er gevallen zijn waarin het achtergrondniveau van een ZZS in het leefmilieu niet verwaarloosbaar is. Weeg in dat geval het achtergrondniveau mee in de risicobeoordeling. Neem hierbij de proportionaliteit van de situatie in acht.

Voor een zeer beperkt aantal stoffen kan als benadering voor de achtergrondconcentratie de grootschalige concentratiekaarten in Nederland (GCN) worden gebruikt. Het RIVM stelt deze GCN jaarlijks op. Verder meet het RIVM een beperkt aantal stoffen op een aantal locaties: het landelijk meetnet luchtkwaliteit.

Zijn er meerdere bronnen in de omgeving die dezelfde ZZS emitteren (cumulatie), dan kan het bepalen van de achtergrondconcentratie op lokaal niveau een goede afweging ondersteunen. Het bevoegd gezag zorgt voor het bepalen van de lokale achtergrondconcentratie en betrekt de bekende bronnen daarin.

Wanneer de achtergrondconcentratie niet bekend is, wordt in de praktijk de waarde nul ingevuld.

Overschrijding van het MTR

Het bevoegd gezag toetst de door de modelberekening verkregen immissiewaarde aan het MTR. Er zijn dan twee situaties mogelijk:

  • De totale immissie blijft onder het MTR. Dan kan het bevoegd gezag uitgaan van de emissiegrenswaarden voor ZZS-stoffen uit tabel 2.5 van het besluit. Het bevoegd gezag hoeft voor het beschermen van de milieukwaliteit geen aanvullende grenswaarden vast te stellen. Het bevoegd gezag kan ook in het belang van de bescherming van het milieu bij maatwerkvoorschrift andere emissiegrenswaarden vaststellen dan op basis van het MTR-toets nodig zou zijn. Het MTR is namelijk het maximaal toelaatbaar risico. Bij voorkeur moet gestreefd worden naar een lager niveau (artikel 2.4 lid 8a Activiteitenbesluit).
  • De totale immissie overschrijdt het MTR. Er is dan één van de volgende opties mogelijk:
    • Het bedrijf levert geen relevante bijdrage aan de immissie. Het bevoegd gezag kan dan motiveren om een emissie toe te staan ondanks overschrijding van het MTR (artikel 2.4 lid 5 en 8a Activiteitenbesluit).
    • Het bedrijf geeft uitdrukkelijk aan hoe het bedrijf het emissieniveau terugbrengt zodat het immissieniveau tot in ieder geval onder het MTR komt. Het bevoegd gezag kan een afwijkende emissiegrenswaarde vastleggen in een maatwerkbesluit, waarmee het bedrijf onder het MTR blijft (artikel 2.4 lid 5 en 8a Activiteitenbesluit).
    • Het bevoegd gezag staat de activiteit niet toe (artikel 2.4 lid 5 Activiteitenbesluit).

Bevoegd gezag: beperkte immissietoets

De zogenaamde beperkte immissietoets is bedoeld voor het bevoegd gezag. Hiermee kan het bevoegd gezag zelf toetsen of een bedrijf mogelijk het MTR overschrijdt. Als uit deze toets een mogelijke overschrijding volgt dan is uitvoering van een uitgebreidere toets volgens standaardrekenmethode 3 alsnog nodig. Het bedrijf voert deze immissieberekening uit.

Voor het vaststellen van het verwachte immissieniveau naar de lucht heeft het RIVM een eenvoudige procedure ontwikkeld. De handleiding voor de bepaling van het immissieniveau ( RIVM) geeft informatie over de beperkte immisiemethode. Dit hulpmiddel is bedoeld voor situaties waar ZZS vrijkomen.

Het is mogelijk de berekeningsmethode van het RIVM handmatig uit te rekenen. Het bevoegd gezag kan ook een online rekenprogramma gebruiken. Dit rekenprogramma is gebaseerd op de RIVM-handrleiding (pdf, 313 kB). Dit rekenprogramma maakt een globale berekening van de mate van verdunning van de stof in de buitenlucht (verspreidingsberekening).


Afleiden van een MTR

Wat kan de vergunningverlener doen als er nog geen vastgestelde MTR is? Informatie hierover staat op de pagina Afleiden van een MTR of MKN.