Type A, B en C bedrijven

Type inrichting van belang bij ZZS

Het type inrichting volgens het Activiteitenbesluit bepaalt in welke mate de regelgeving rond Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) van toepassing is. De bepalingen uit artikel 2.4 voor de ZZS zijn voorlopig alleen van toepassing op type C bedrijven. Dit volgt uit artikel 2.4 lid 1 van het Activiteitenbesluit. Er is één uitzondering. Artikel 2.4 lid 8b van het Activiteitenbesluit geldt wel voor type B bedrijven. Op basis van dit artikel kan het bevoegd gezag eisen stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt.

Dit sluit aan bij de gefaseerde aanpak binnen REACH, die eerst aandacht besteed aan grote volumes. Deze gefaseerde aanpak van REACH leidt tot nieuwe inzichten hoe om moet worden gegaan met stoffen. Dit kan in de toekomst betekenen, dat voor type B bedrijven vergelijkbare bepalingen gaan gelden.

Artikel 2.4 en 2.3b van het Activiteitenbesluit gelden niet als deze voorschriften in strijd zijn met internationale verdragen. Dit volgt uit artikel 1.5b van het Activiteitenbesluit.

Type A en B bedrijven

Bij type A bedrijven worden geen relevante emissies van ZZS of potentieel ZZS stoffen (pZZS) verwacht. Voor type A en B bedrijven gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 en 4 van het Activiteitenbesluit. Deze hoofdstukken regelen de emissies via het toepassen van BBT. Uitgangspunt is dat deze voorschriften voldoende milieubescherming bieden.

Komen wel relevante emissies van ZZS vrij, dan bekijkt het bevoegd gezag van geval tot geval welke eisen en maatregelen nodig zijn. De emissie-eisen uit artikel 2.5 gelden als er geen eisen staan in hoofdstuk 3 en 4 van het Activiteitenbesluit. De voorschriften voor ZZS uit artikel 2.4 van het Activiteitenbesluit gelden niet. Artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit (zorgplichtartikel) vormt de basis voor het stellen van aanvullende voorschriften. Het bevoegd gezag legt deze voorschriften vast in een maatwerkbesluit.

Het bevoegd gezag kan wel voor type B bedrijven in voorkomende gevallen eisen stellen aan de locatie en uitvoering van het emissiepunt van ZZS. Dit staat in artikel 2.4 lid 8b van het Activiteitenbesluit.

Type C bedrijven

Voor vergunningplichtige bedrijven gelden de voorschriften uit afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. Daarnaast kunnen voorschriften gelden uit hoofdstuk 3 en 5 van het Activiteitenbesluit. De eisen in het Activiteitenbesluit zijn als algemene regels van toepassing. Het bevoegd gezag neemt daarom deze eisen niet op in de vergunning. De enige uitzondering is als in het Activiteitenbesluit zelf staat dat dit in een vergunning geregeld moet worden. Dit is het geval bij grote stookinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties.

Artikel 2.4 van afdeling 2.3 lucht en geur gaat over de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Dit artikel geldt voor vergunningplichtige bedrijven (type C bedrijven). Een uitzondering hierop zijn IPPC-installaties waarvoor BBT-conclusies gelden voor zeer zorgwekkende stoffen. In dat geval is alleen artikel 2.4 lid 2 van toepassing. Artikel 2.4 lid 2 van het Activiteitenbesluit gaat over de minimalisatieverplichting.

Het bedrijf geeft in de vergunningaanvraag informatie over de emissies naar de lucht. Blijft een emissie onder de grensmassastroom dan toont het bedrijf dit tijdens de vergunningaanvraag aan. De basis hiervoor is artikel 4.1 lid 1 en artikel 4.17 van de Regeling omgevingsrecht en artikel 2.4 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht.

IPPC-installatie

Als bij een type C bedrijf een IPPC-installatie aanwezig is, dan moet de IPPC-installatie voldoen aan de BBT-conclusies. De emissiegrenswaarden vastgelegd in de BBT-conclusies vormen de basis voor de vergunning. De emissiegrenswaarden uit artikel 2.5 en de vrijstellingsbepaling uit artikel 2.6 van het Activiteitenbesluit gelden alleen in aanvulling op de BBT-conclusies voor zover op een activiteit, type productieproces of stof geen BBT-conclusies van toepassing zijn.

Als er in BBT-conclusies emissieniveaus voor ZZS gelden gaan die BBT-conclusies dus voor.

Wel geldt in alle gevallen voor IPPC-installaties de minimalisatieverplichting (artikel 2.4 lid 2 van het Activiteitenbesluit). Dit betekent dat het bedrijf de emissies naar lucht moet voorkomen of als dit niet mogelijk is om deze in ieder geval tot een minimum moet beperken.

Oplosmiddeleninstallaties

Voor oplosmiddeleninstallaties die onder afdeling 2.11 vallen gelden ook de voorschriften voor zeer zorgwekkende stoffen uit artikel 2.4. Dit is onder andere de minimalisatieverplichting en de daarbij behorende vijfjaarlijkse informatieverplichting. Ook mag de emissie niet leiden tot een overschrijding van het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) van die stof.

Overgangsrecht

Voor bestaande voorschriften in de vergunning geldt overgangsrecht. Het algemene overgangsrecht staat in hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit. Er geldt voor vergunningvoorschriften standaard een overgangstermijn van 3 jaar als het Activiteitenbesluit maatwerk toestaat.

De luchtvoorschriften uit de vergunning gelden dus nog tot 1 januari 2019 als maatwerkvoorschrift in plaats van de voorschriften uit afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit.


Potentiële ZZS

Potentiële ZZS zijnstoffen waarvan nog niet met zekerheid bekend is of ze wel of niet ZZS zijn. Informatie hoe het bevoegd gezag om kan gaan met deze stoffen staat op de pagina Potentiële ZZS.