5.2 Omschrijving gebouwinvloed

In sommige gevallen staat een bron dichtbij of op een gebouw. Wanneer dit het geval is, dan wordt de verspreiding van de pluim in sterke mate beïnvloed door dit gebouw. De gebouwmodule gaat er daarbij vanuit dat het gebouw een dominant effect veroorzaakt. Dit wordt in het model aangeduid als ‘gebouwinvloed’. Als gevolg van de gebouwinvloed worden enkele andere processen hieraan ondergeschikt gemaakt, zo wordt de pluimstijgingsberekening bij gebouwinvloed door de gebouwmodule overgenomen (zie voor een uitgebreidere bespreking het hoofdstuk “pluimstijging”). Het NNM voorziet ook in de mogelijkheid om NO2 concentraties die ontstaan uit NO door te rekenen in combinatie met gebouwinvloed.

De gebouwmodule voorziet in het rekenen met alle gebouwdimen­sies van schutting tot gedenknaald, mits rechthoekig. De positie van de schoorsteen is hierbij willekeu­rig te kiezen; plaatsing voor, naast of achter het gebouw is mogelijk. Concentraties in de lijwervel worden eveneens berekend. De­ze module is getest op uitgebreide sets windtunnelme­tingen (deels door TNO uitgevoerd; deels betreft het in internationaal verband bekend zijnde sets).

De rekenmodule sluit aan bij de gebruikelijke berekening met het gaussisch pluimmodel: de pluimhoogte en de dispersiecoëfficiënten sy en sz worden voor de gebouwinvloed gecorrigeerd. Er wordt een eventuele pluim uit de lijwervel toegevoegd en de concentratie in de lijwervel wordt op unieke (niet-gaussische) wijze berekend.

Het effect van deze wijziging is natuurlijk groot ten opzichte van de oude gebouwmodule uit 1986. De verschillen ten opzichte van de oude module kunnen oplopen tot een factor 2 tot 5 dicht bij het gebouw. Daarbij moet worden aangetekend dat de oude module voor veel gebouwvormen niet bedoeld was en dus feitelijk niet toegepast mocht worden. De oude module ging immers uit van kubusvormige gebouwen, zodat het toepassingsgebied flink is uitgebreid (zie onder toelichting).

Het effect van een gebouw op de bron, waarmee in het model rekening wordt gehouden, wordt sterk beïnvloed doordat een gebouw als een rechthoekige vorm wordt beschouwd. Andere gebouwen moeten als een rechthoekig (blokvormig) gebouw worden benaderd om de invloed ervan op de verspreiding van de pluim mee te kunnen nemen in de modelberekening. Dat maakt dat de resultaten van de berekeningen voor andere gebouwvormen dan de blokvorm in meer of mindere mate onbetrouwbaar worden, met name dicht in de buurt van het gebouw.

Een andere beperking is dat in het NNM slechts met de beïnvloeding door één gebouw rekening kan worden gehouden. Eén gebouw kan in werkelijkheid wel meerdere bronnen beïnvloeden. Het is daarom lastig om in een stedelijke omgeving, nauwkeurige concen­traties op korte afstand van een bron te bepalen, wanneer de meest kritische situaties zich dichtbij het gebouw voordoen. In sommige gevallen is het daarom beter om de stedelijke omgeving te vertalen in een ruwheidslengte.

De gebouwmodule kan dus in principe alleen worden gebruikt als er een dominant gebouw in de buurt van bron is (zie figuur 5.1). Het is overigens niet mogelijk om met het model de immissie ín het gebouw te bepalen.

dominant gebouw

Figuur 5.1. Aanwezigheid van één dominant gebouw bij de bron

De gebouwmodule kent vele beperkingen zoals hierboven aangegeven is. Daarom is de nauwkeurigheid van de uitkomsten vaak beduidend minder dan voor bronnen in een ongestoorde omgeving. Toch betekent toepassing van de gebouwmodule een sterke verbetering vergeleken met rekenen zonder gebouwinvloed. Er wordt nu rekening gehouden de belangrijkste verstoringen die een gebouw veroorzaakt, die getoetst zijn tijdens vele experimenten. Zie voor een nadere uitleg [5].