Luchtkwaliteit en parkeren

De aanleg van een parkeerterrein of realisatie van een parkeergarage kan effect hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving. Het gaat daarbij vooral om verslechtering van luchtkwaliteit door extra uitstoot door verkeer. De emissie bij de parkeergarage zelf leidt meestal niet tot problemen.

NO2 en PM10

Langs wegen vormen voornamelijk de normen voor stikstofdioxide (NO2 ) en fijnstof (PM10) een probleem. Onderzoeken van de luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen. Dit betekent niet dat de overige stoffen nooit hoeven te worden beschouwd. Bij de toegangsweg van grote parkeerterreinen of parkeergarages kan, naast stikstofdioxide en fijnstof, ook benzeen in relevante concentraties aanwezig zijn.

Benzeen

In situaties waar sprake is van relatief veel parkeerbewegingen, zoals bij een parkeergarage of grote parkeerterreinen, kunnen de jaargemiddelde concentraties benzeen sterk oplopen. Omdat de grenswaarden van benzeen naar de toekomst toe worden aangescherpt is het in deze situaties zinvol om, naast berekeningen voor PM10 en NO2, ook de jaargemiddelde concentratie benzeen te bepalen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt voor gesloten parkeergarages of de meer open parkeerterreinen.

Parkeergarages

In de praktijk zullen de emissies vanuit de parkeergarage veelal niet voor grenswaardeoverschrijdingen zorgen, wanneer:

  • de parkeergarage is ontworpen volgens NEN 2443 "Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages"
  • de maatregelen zijn uitgevoerd die beschreven staan in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Deze maatregelen bij een mechanische ventilatie in een parkeergarage met tenminste 20 parkeerplaatsen, die deel uitmaakt van de inrichting, zijn:

  1. aanbrengen van de aanzuigopeningen voor de ventilatie:
    i. in een verkeersluwe omgeving of, als dat niet mogelijk is, op tenminste 5 meter boven het straatniveau, en
    ii. buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen
  2. verticaal uitblazen van de uit de parkeergarage afgezogen lucht op:
    i. ten minste 5 meter boven het straatniveau of
    ii. ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw. In geval er binnen 25 meter van de uitblaasopening een gebouw is met een hoogste daklijn die meer dan 5 meter boven het straatniveau ligt. De snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, bedraagt dan ten minste 10 m/s.

Als de bovenstaande maatregelen zijn toegepast, is een uitgebreide toetsing van de emissies vanuit de parkeergarage (inrichting) niet noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat zowel de emissies van de inrichting (aan de hand van bovenstaande opsomming), als de emissies van het wegverkeer zelf, beschreven moeten worden.

Parkeerterreinen

Bij parkeerterreinen in de open lucht is de situatie vaak kritischer. In dat geval zal benzeen op leefniveau worden uitgestoten. In gebieden waar de achtergrondconcentratie voor benzeen hoog is kan dit er toe leiden dat bij de toegangsweg van het parkeerterrein overschrijding van de grenswaarde optreedt.

Op basis van een berekening met de NSL-Rekentool kan een inschatting gemaakt worden of het een kritische situatie betreft. Voor de toegangsweg van een parkeerterrein kan een berekening worden gedaan, uitgaande van stagnerend verkeer in combinatie met een opgegeven aantal parkeerbewegingen dat gelijk is aan het aantal vervoersbewegingen. Zo wordt rekening gehouden met zowel het aankomen als het wegrijden van het verkeer. Als er met deze berekening een overschrijding van de grenswaarde geconstateerd wordt, betreft het een kritische situatie en is nader onderzoek vereist.

Bij voldoende grote afstand van bron tot beoordelingspunt kan ook de puntbron benadering worden toegepast. Berekeningen kunt u dan uitvoeren met rekenmodellen die volgens het Nieuw Nationaal Model rekenen. Let toch goed op in stedelijke situaties, want dan is deze benadering minder geschikt omdat de gebouwinvloeden slechts beperkt meegenomen kunnen worden in deze modellen.

Voor de overige stoffen, anders dan NO2 , PM10 en benzeen, waarvoor luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in titel 5.2 Wet milieubeheer, kan veelal worden aangenomen dat de concentraties van deze stoffen ruim onder de normen blijven. Een kwantitatieve onderbouwing is in die gevallen niet noodzakelijk, dit kan op een kwalitatieve wijze onderbouwd worden (zie ook de Handreiking rekenen aan luchtkwaliteit).

Meer informatie