Overige risicobronnen en bestemmingsplan

Behalve risicovolle inrichtingen zijn er ook andere risicobronnen. Elke bron heeft zijn eigen kader om te toetsen of een gevoelige functie  in de buurt van deze bron mogelijk is.

Transport van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor)

De rijkswegen, spoorwegen, vaarwegen en enkele provinciale wegen zijn opgenomen in het Basisnet. In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico voor de transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Ook staat in de regeling per trajectdeel of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied.

De nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen, onder voorwaarden, (beperkt) kwetsbare objecten komen. Dit kan alleen als wordt voldaan aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012.

Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Neem deze op in de toelichting bij een bestemmingsplan of in de ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning tot afwijken van het bestemmingsplan.

De verantwoording gaat in elk geval in op de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening en de zelfredzaamheid van de bevolking.

Is de bebouwing binnen de 200 meter van een transportroute? Maak dan een berekening van de hoogte van het groepsrisico en het betrek mogelijke ruimtelijke maatregelen in het besluit. Dit is niet nodig als het groepsrisico niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt óf met niet meer dan 10% toeneemt én de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.

De bouwbeperkingen voor ontwikkelingen langs de transportroutes uit het Basisnet Water staan in het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (BEVT), de Regeling Basisnet en het Bouwbesluit. Deze wijken af van die voor de Basisnetten Weg en Spoor. Meer informatie hierover vindt u in de ‘Handreiking Bouwbeperkingen in en langs vaarwegen voortvloeiend uit het Basisnet Water’ .

Munitiecomplexen van Defensie/civiele inrichtingen voor explosieven

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) staan dat veiligheidszones rond munitiecomplexen/civiele inrichtingen voor explosieven. Deze moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

Er is een onderscheid tussen A-, B- en C-zones. In de A- en B-zones mogen geen bestemmingen komen die kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken. In de C-zone zijn geen gebouwen met vlies-of gordijngevelconstructies en gebouwen met grote glasoppervlakken toegestaan. Meer informatie staat bij Wet- en regelgeving.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik staan de veiligheidsafstanden tussen opgeslagen ontplofbare stoffen en kwetsbare objecten. De systematiek sluit aan bij het beleid voor de opslag van munitie. Ook hier is er een indeling in A-, B- en C-veiligheidszones. In de bijlagen bij de circulaire staan tabellen met de omvang van deze veiligheidszones. Deze afstanden gelden alleen voor specifieke opslagvormen. Voor andere opslagvormen, andere gebouwconstructies, etc. geeft deze circulaire alleen de systematiek, maar geen concrete afstanden. Meer informatie staat bij Wet- en regelgeving.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft de eisen en veiligheidsafstanden voor buisleidingen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Onder het Bevb vallen leidingen met aardgas, aardolieproducten en overige gevaarlijke stoffen als butaan, buteen, chloor, ethyleen, kooldioxide, stikstof, waterstof en zuurstof.

De veiligheidsafstanden zijn weergegeven met de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze als richtwaarde. Daarnaast kan er een belemmeringenstrook gelden waarbinnen geen bouwwerken mogen komen. Deze afstanden moeten worden vastgelegd in bestemmingsplannen.

Voor hogedruk aardgastransportleidingen geldt een standaardmethodiek. Deze is voorgeschreven in de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Met de Handleiding risicoberekeningen Bevb (Module B) en het rekenpakket CAROLA kan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor ondergrondse hogedruk aardgasleidingen worden berekend. Meer informatie over het berekenen van de afstanden kunt u vinden op de website van het RIVM.

Voor buisleidingen met aardolieproducten en overige gevaarlijke stoffen bestaat een ook een standaardmethodiek. Deze is voorgeschreven in de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Met de Handleiding risicoberekeningen Bevb (Module C) en het rekenpakket SAFETI-NL kan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor ondergrondse buisleidingen met aardolieproducten worden berekend. Meer informatie over het berekenen van de afstanden kunt u vinden op de website van het RIVM.

Een bestemmingsplan dat de aanleg van een buisleiding of de een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object mogelijk maakt, bevat een verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleiding.

Hierbij kan sprake zijn van een ‘uitgebreide’ of een ‘beperkte’ verantwoordingsplicht. Bij de uitgebreide variant gelden alle elementen zoals die bij de verantwoordingsplicht in het Bevi worden genoemd. Bij de beperkte variant wordt enkel ingegaan op de hoogte van het groepsrisico, mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van een ramp en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

De uitgebreide verantwoordingsplicht geldt niet als:

  • de ontwikkeling buiten het 100-% letaliteitsgebied van een buisleiding ligt of
  • het groepsrisico minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde of
  • het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt.

In de toelichting in het bestemmingsplan kunnen relevante kenmerken van de buisleiding (druk, diameter, te vervoeren stof) worden vermeld. Meer informatie vindt u in "Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen (pdf, 2.7 MB) (min. van IenM, 2016)"

Luchthavens

De externe veiligheidsregels voor luchthavens staan in de Wet luchtvaart. Deze maakt onderscheid tussen de militaire luchthavens, Schiphol en de overige burgerluchthavens.

Voor Schiphol geldt er een luchthavenindelingsbesluit en een luchthavenverkeersbesluit . In het eerste besluit staan de beperkingengebieden die vanuit het externe veiligheidsrisico gelden. Deze zijn gebaseerd op de berekende plaatsgebonden risicocontouren. Binnen deze beperkingengebieden gelden restricties voor de bestemming of het gebruik van de grond.

Voor de overige burgerluchthavens geldt eenzelfde systematiek als voor Schiphol: in een luchthavenbesluit of –regeling staat een beperkingengebied, dat is gebaseerd op de plaatsgebonden risicocontouren 10-5/jr en 10-6/jr.

Bij de militaire velden geldt voor het opnemen van externe veiligheidsbeleid een "kan bepaling". Een luchthavenbesluit voor een militaire luchthaven kan een beperkingengebied bevatten. Bij het beperkingengebied horen dan regels aan de bestemming en het gebruik van de grond in verband met het externe-veiligheidsrisico.

Bovenstaande betekent dat in de omgeving van luchthavens soms geen bebouwing is toegestaan. Dit wordt geregeld in het bestemmingsplan.

Windturbines

De omgang met externe veiligheid bij windturbines is vastgelegd in artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit. Net als in het Bevi staat in dit artikel een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jr voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een grenswaarde van 10-5/jr. Informatie over de berekening van de plaatsgebonden risicocontouren staat in het Handboek Risicozonering Windturbines.

Anders dan in het Bevi (en het Bevb) staan in het Activiteitenbesluit bij windturbines geen regels voor het groepsrisico. Maar in de toelichting van het Activiteitenbesluit is het volgende gesteld: “Wel ligt het voor de hand dat bij RO-besluitvorming omtrent windturbines op dit aspect wordt ingegaan, in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing.”

Bij het opstellen van een bestemmingsplan met windturbines kan het groepsrisico dus wel worden berekend en beoordeeld.

Daarnaast kan domino-effect met risicobronnen in de omgeving (inrichtingen, buisleidingen, transportassen) bij windturbines relevant zijn. Falen van een windturbines kan namelijk zorgen voor grote risico’s bij een andere risicobron.

In het Handboek Risicozonering Windturbines staat een methodiek om indirecte effecten te beoordelen. Er is een nieuwe risicoberekening voor de risicobron nodig is, als de faalkans door het plaatsen van windturbines toeneemt met 10%. Uit deze berekening moet blijken dat de inrichting ook na de plaatsing van de windturbines aan de PR-normen voldoet.