Wet- en regelgeving

Er is in Nederland voor het aspect geur in de ruimtelijk planvorming geen specifieke wetgeving geur van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen. In Nederland is de bescherming tegen geurhinder van bedrijven (uitgezonderd veehouderijen) geregeld via het Activiteitenbesluit (algemene regels). Daarnaast kunnen geurvoorschriften staan in een maatwerkbesluit of omgevingsvergunning. De hindersystematiek voor geur staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit regelt de bescherming tegen geurhinder voor alle typen inrichtingen. In hoofdstuk 3 en 4 van het Activiteitenbesluit staan geurvoorschriften voor type A en B inrichtingen. Voorschriften in hoofdstuk 3 en 5 van het Activiteitenbesluit kunnen ook gelden voor vergunningplichtige inrichtingen (type C). Daarnaast staan de algemene geurvoorschriften in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Lid 3 bevat de aspecten die het bevoegd gezag moet meenemen in het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau. Meer informatie staat in de handleiding geur. Deze handleiding bevat ook een overzicht van geurrelevante activiteiten die het Activiteitenbesluit regelt.

Voor geurrelevante activiteiten bestaat het doelvoorschrift in het Activiteitenbesluit vrijwel altijd uit het voldoen aan het aanvaardbaar hinderniveau. Het uitgangspunt van het Activiteitenbesluit is dat aan dit doel voldaan wordt als het bedrijf de maatregelen uit de Activiteitenregeling toepast. Het kan voorkomen dat de maatregelen onvoldoende zijn om tot een aanvaardbaar hinderniveau te komen. De Activiteitenregeling biedt daarom bij alle geurrelevante activiteiten een maatwerkmogelijkheid om aanvullende eisen te stellen uitgaande van het aanvaardbaar hinderniveau op basis van artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit.

Het Activiteitenbesluit legt dus in vrijwel alle gevallen alleen maatregelen op en geen geurnormen. Alleen voor de activiteit "Behandeling van stedelijk afvalwater" is als doelvoorschrift een maximale geurbelasting vastgesteld.

Vergunningplichtige inrichtingen

De algemene geurvoorschriften staan in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Deze gelden ook voor vergunningplichtige inrichtingen (type C inrichtingen). Artikel 2.7a is gebaseerd op het geurbeleid van de brief van de minister van VROM van 30 juni 1995. Centraal staat een afwegingsproces dat gericht is op het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau. Het aanvaardbaar hinderniveau wordt per situatie vastgesteld door het bevoegd gezag. Hieruit volgen voorschriften die in een maatwerkbesluit van de inrichting worden vastgelegd.

In artikel 2.7a staat nu de zogenoemde "hindersystematiek" die tot 2012 was opgenomen in de Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR). Lid 3 noemt de aspecten die het bevoegd gezag meeneemt bij het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau. Artikel 2.7a geeft dus niet aan wat het aanvaardbaar hinderniveau is. Dit bepaalt het bevoegd gezag. Dit leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie. Zo nodig legt het bevoegd gezag aanvullende eisen vast in een maatwerkbesluit om dit aanvaardbaar hinderniveau te borgen. Meer informatie over artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit staat in de handleiding geur.

Het geurbeleid voor vergunningplichtige bedrijven is dus alleen op hoofdlijnen ingevuld. Bevoegde gezagen geven zelf lokaal invulling aan het geurbeleid. Veel provincies en een aantal gemeenten hebben geur in lokaal beleid verder uitgewerkt. Het bevoegd gezag bepaalt wat het aanvaardbaar hinderniveau is. Dit wordt in een maatwerkbesluit vastgelegd in de vorm van een maximale geurbelasting, een maximale geuremissie dan wel te nemen maatregelen.

Wettelijk verplicht is dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen wordt getoetst of een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepast voor het verminderen van de uitstoot van geur. Er is een actualiseringsplicht voor de vergunningen en de plicht om BBT in te zetten. Op grond daarvan kun je bestaande bedrijven dwingen tot het toepassen van betere maatregelen. Dit kan gevolgen hebben voor de lokale geursituatie. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan kan de geurinvloed van bedrijven soms worden teruggebracht op grond van de plicht om BBT toe te passen. Dit is vaak wel een tijdrovende en/of kostbare aanpak.

Het begrip BBT is in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen ter implementatie van de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC-richtlijn). De Regeling omgevingsrecht (Mor) geeft in bijlage I een overzicht van documenten die het bevoegd gezag moet betrekken bij het bepalen van BBT. Hier staat geen document bij die in gaat op geur.

Bij het voorbereiden/opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de geuruitstoot van bedrijven. Dit is enerzijds verankerd in bestemmingsplannen (planologische mogelijkheden) en anderzijds in maatwerkbesluiten, omgevingsvergunningen of het Activiteitenbesluit.
De VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten)-handreiking Bedrijven en milieuzonering geeft voor elke categorie bedrijven een indicatie van de minimaal te hanteren afstand tussen een geurrelevant bedrijf en een kwetsbare bestemming. De VNG-publicatie is een hulpmiddel voor een eerste snelle indicatie, maar is op zich zelf onvoldoende om de milieugebruiksruimte van bedrijven in beeld te brengen. In het algemeen is de vigerende bestemming afgestemd op de indicatieve afstanden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering' en de vergunde milieuruimte.

Meer informatie over het bepalen van het aanvaard hinderniveau staat in de handleiding geur.