Reikwijdte begrip 'woning': Chw en provinciale verordening

U vindt hier een jurisprudentie-overzicht van het begrip 'woning' van de Chw in relatie tot het begrip 'woning' in provinciale verordeningen. Dit overzicht is bijgewerkt tot en met januari 2017. Het gaat alleen om uitspraken die afkomstig zijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Tot en met 31 januari 2017 namen wij alle uitspraken op waarin de Chw voorkwam. Gelet op de huidige gemiddelde aard van deze uitspraken is per 1 februari 2017 besloten om alleen nog de juridisch relevante en daardoor nieuwswaardige uitspraken op te nemen.

ABRvS, 7 oktober 2015, nr. 201409847/1/A1

Betreft het beroep tegen het besluit van 3 september 2013 van het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf tot verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woon-zorgcomplex ten behoeve van 32 wooneenheden (…).
Oordeel ABRvS:
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden. Nu het project voorziet in de realisatie van 32 woon-zorgeenheden die bestaan uit een zit- en slaapkamer voor één persoon, waarin tevens een kleine keuken en een rolstoeltoegankelijke natte cel zijn voorzien, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat gelet op deze inrichting en de aanwezigheid van (woon)voorzieningen, deze woon-zorgeenheden als woningen in de zin van categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Chw moeten worden aangemerkt, zodat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet op het bestreden besluit van toepassing is. Dat aan de bewoners van de woon-zorgeenheden ter plaatse ook zorg wordt geleverd, doet aan deze conclusie niet af. Ook hetgeen in het aanvraagformulier en in de eerder genoemde overeenkomst tussen Stichting Wonen Limburg en Stichting Radar wordt vermeld, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu bepalend is hetgeen feitelijk wordt gerealiseerd.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening, wordt daarin onder bestemmingsplan verstaan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de verordening wordt, voor zover thans van belang, onder bestemmingsplan tevens begrepen: - een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, wordt in de verordening onder woning verstaan: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad. De rechtbank heeft terecht in de omstandigheid dat de woon-zorgeenheden voor de toepassing van de Chw dienen te worden aangemerkt als woningen in de zin van categorie 3.1 van bijlage 1 van die wet, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit daarom in strijd met de verordening is genomen. Daartoe wordt het volgende overwogen. De Chw en de verordening zijn verschillende wettelijke regelingen met ieder een eigen doel en strekking. De Chw heeft ten doel de economische crisis en zijn gevolgen te bestrijden en voorziet in dat licht in maatregelen ter versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten. De verordening heeft blijkens de bijbehorende toelichting ten doel sturing te geven aan de woningmarkt in Zuid-Limburg door een verbod op de bouw van nieuwe woningen, omdat een overaanbod van woningen in die regio dreigt. De Chw bevat, anders dan de verordening, geen omschrijving van het begrip "woning". Daarom is in de rechtspraak bij de toepassing van die wet invulling gegeven aan de betekenis van dat begrip. De verordening bevat wel de hiervoor weergegeven omschrijving van het begrip woning. Deze maakt echter niet aanstonds duidelijk of de hier aan de orde zijnde woon-zorgeenheden moeten worden geacht onder deze omschrijving te vallen. Blijkens de "Nota van zienswijzen op de ontwerpverordening Wonen Zuid-Limburg", van 25 april 2013, die zich onder de gedingstukken bevindt, is dit niet het geval. Uit deze nota blijkt dat het provinciebestuur zich naar aanleiding van de zienswijze dat "studentenwoningen en studio’s niet onder de verordening moeten vallen", op het volgende standpunt heeft gesteld: "Voor zover het onzelfstandige wooneenheden betreft, vallen deze niet onder de werking van de verordening. Dit kunnen dus studentenwoningen zijn, maar bijv. ook zorgeenheden. Studio’s voldoen normaliter niet aan dit uitgangspunt, waardoor deze wel onder de werking van de verordening vallen." Hieruit volgt dat het provinciebestuur niet heeft beoogd de verordening van toepassing te laten zijn op woon-zorgeenheden zoals hier aan de orde. Dit laatste kan verder worden afgeleid uit de omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit vermeldt dat de provincie volgens haar beleid streeft naar vervanging en vermindering van het bestaande reguliere woningaanbod, maar tegelijkertijd ook naar een toename van het aantal zorgwoningen, in verband met de vergrijzende bevolking. Het bouwplan voldoet aan dat streven. Gelet op het verschil in doel en strekking van de regelingen, is de Afdeling van oordeel dat de uitleg van het begrip woning bij de toepassing van de Chw niet in de weg staat aan een beperkte uitleg van dat begrip bij de toepassing van de verordening. De rechtbank heeft daarom terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bepaalde in de verordening aan het verlenen van medewerking aan het bouwplan in de weg staat.