Toepassing PGS 15

Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.

Onderstaand de handleiding van hoofdstuk 1 Toepassen van de publicatie van de PGS 15:2011. In deze handleiding zal nader worden ingegaan op de volgende onderwerpen:

Algemeen

PGS 15 is een richtlijn welke pas rechtskracht krijgt indien er vanuit een bindend document naar wordt verwezen. Voorbeelden van een bindend document zijn een omgevingsvergunning of het Activiteitenbesluit. In het kader van de werknemersbescherming kan dit bijvoorbeeld worden bepaald in de Arbocatalogus.

Voor de toepassing van de PGS 15:2011 voor vergunningverlening in het kader van de Wabo wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende situaties:
  • nieuw op te richten bedrijf;
  • uitbreiding respectievelijk wijziging van een bestaand bedrijf;
  • bestaand bedrijf.

Doelstelling

Doelstelling van de PGS 15:2011 is het stellen van regels voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-Stoffen, waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Hierbij is gebruik gemaakt van de stand der techniek zoals bekend is ten tijde van de publicatie van deze PGS. De stand der techniek heeft betrekking op bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen.

Toepassingsgebied

De PGS 15 is van toepassing op een groot aantal ADR geclassificeerde stoffen en alle CMR-stoffen. Voor een aantal ADR-klassen, zoals vuurwerk (klasse 1) en radioactieve stoffen (klasse 7), is de opslag echter in aparte wetgeving geregeld en is de PGS 15 richtlijn niet van toepassing. In hoofdstuk 1.3 van de PGS 15 is in tabel 1.1 opgenomen welke A DR-klasse en stoffen onder de werkingssfeer van de PGS 15 vallen.

Viscositeitsregel ADR

In het veiligheidsinformatieblad (VIB)van een stof zijn verschillende aspecten opgenomen. Hier wordt doorgaans ook aangegeven of de stof voldoet aan de viscositeitsregeling van het ADR. Indien de stof voldoet aan de vicositeitsregeling dan wordt de stof in PGS 15 niet gezien als gevaarlijke stof.

De viscositeitsregel in het ADR, onder 2.2.3.1.5. is als volgt: Niet giftige en niet bijtende oplossingen, homogene mengsels en niet milieugevaarlijke oplossingen met een vlampunt van 23 °C en hoger (viskeuze stoffen, zoals verven en lakken, uitgezonderd stoffen die meer dan 20% nitrocellulose bevatten, zie voorschrift 2.2.3.1.4 van de ADR) verpakt in houders met een inhoud van ten hoogste 450 liter, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR indien bij de beproeving van afscheiding van oplosmiddel (zie het Handboek beproevingen en criteria, deel III, subsectie 32.5.1) de hoogte van de afgescheiden laag oplosmiddel kleiner is dan 3% van de totale hoogte en indien deze stoffen in de uitloopbeker volgens ISOnorm 2431:1993 met een uitloopopening van 6 mm diameter bij 23 °C een uitlooptijd:
a. van ten minste 60 seconden, of
b. van ten minste 40 seconden bezitten en niet meer dan 60% stoffen van klasse 3 bevatten.

Gewasbeschermingsmiddelen of biociden

Indien meer dan 400 kilogram gewasbeschermingsmiddel of biocide (voorheen bestrijdingsmiddel) wordt opgeslagen welke ADR geclassificeerd is of een CMR (Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch)-stof is, valt de opslag onder de werkingssfeer van de PGS 15.
Als het gewasbeschermingsmiddel geen CMR stof is en ook niet ADR is geclassicificeerd is, dan valt de opslag dus niet onder de PGS 15. Een gewasbeschermingsmiddel of biocide kan wel als 'aanverwante stof' gezamenlijk met overige gevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening voor gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Op opslag van minder dan 400 kg gewasbeschermingsmiddelen of biocide valt niet onder de werkingssfeer van de PGS 15, hierop is de zorgplichtbepaling vanuit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden van toepassing.

Het gelijkwaardigheidsbeginsel

PGS 15 is een richtlijn, een beschrijving van de best beschikbare techniek om verpakte gevaarlijke stoffen op te slaan. Het kan voorkomen dat er andere maatregelen worden voorgesteld dan die in de voorschriften van de PGS 15 zijn opgenomen. Toepassing van andere maatregelen kan echter alleen, als het gelijkwaardigheidsbeginsel is toegepast.Het gaat hierbij dus om maatregelen welke worden getroffen die anders zijn en/of verder gaan dan in de PGS 15 is benoemd met als doel om een tenminste gelijkwaardige bescherming te krijgen. Dat houdt in dat een bedrijf moet aangeven welke alternatieve maatregelen en voorzieningen worden getroffen en welk veiligheidsniveau daarmee wordt bereikt. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens of dit niveau gelijkwaardig is met het in de PGS 15 beschreven niveau. Het gelijkwaardigheidsbeginsel kan ook worden toegepast bij bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.(zie artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit).

Een in de praktijk veel voorkomend voorbeeld van de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel is het plaatsen van gasflessen tegen een gevel waarin ramen of deuren zijn aangebracht. Voorschrift 6.2.4 geeft aan dat de gevel tot 2 meter links en rechts en tot 4 meter boven de gasflessen een brandwerendheid moet bezitten van ten minste 60 minuten. Wanneer echter ramen en deuren in de gevel aanwezig zijn wordt niet meer aan deze eis voldaan. Wanneer echter de gasflessen worden afgeschermd met een zijwand of afdak met een gelijkwaardige brandwerendheid, wordt een gelijkwaardig veiligheidsniveau bereikt. Dit praktijkvoorbeeld is in de PGS 15:2011 opgenomen.

Gebruik van normen en richtlijnen

In de PGS 15 wordt gebruik gemaakt van verschillende normen en richtlijnen. Het betreft hier verwijzingen naar bijvoorbeeld een NEN-EN, ISO of BRL. Bij het toetsen aan deze norm dient gebruik gemaakt te worden van de richtlijn zoals die op het moment van publicatie van de PGS 15 van kracht waren. Indien later dus een richtlijn is aangepast, dient de "oude" versie van de richtlijn te worden gebruikt bij de beoordeling.

Wijzigingen in normen (NEN, ISO, BRL etc) of andere documenten vinden namelijk frequent plaats, maar zijn hierdoor ook beperkt in omvang. Maar wanneer bestaande bedrijven direct aan de nieuwste versie moeten voldoen kan dat grote (financiële) gevolgen hebben terwijl dit niet direct hoeft te leiden tot een beduidende verbetering van het veiligheidsniveau. Het uitgangspunt is dan ook dat een bestaande situatie moet voldoen aan de normen zoals die golden ten tijde van het van toepassing worden van de norm door middel van een verwijzing in een bindend document.

In het kader van het verlenen van een vergunning kan ook worden verwezen naar de normen welke van toepassing waren op het moment van in gebruik nemen of plaatsen van de installatie of voorziening. In het kader van vergunningverlening kan worden overwogen of een bedrijf al dan niet moet voldoen aan de nieuwste versie van de normen. Indien de wijziging van de norm leidt tot beduidende kosten en/of aanpassingen voor de installatie of voorziening, zal moeten worden beoordeeld of de bestaande situatie als gelijkwaardig kan worden beoordeeld zoals bedoeld in de PGS-richtlijn. Het is niet mogelijk hiervoor algemene regels te geven, maar een nieuwe norm is op zich geen voldoende reden om (alleen op basis dáárvan) extra eisen te stellen aan een tot op dat moment als veilig beoordeelde voorziening of installatie. Iedere situatie zal in redelijkheid moeten worden beoordeeld.

Gemotiveerd afwijken

Gemotiveerd afwijken kan voorkomen indien voor specifieke gevallen niet voldaan kan worden aan de "standaard" voorschriften welke in de PGS 15 zijn opgenomen. Er zijn namelijk situaties denkbaar waarbij de voorschriften niet toepasbaar zijn. Er dient dan wel sprake te zijn van een zeer specifieke situatie en dat die situatie zich moeilijk in algemene regels laat beschrijven. (bijvoorbeeld het meer dan 500 kg opslaan van gevaarlijke stoffen op een verdiepingsvloer (voorschrift 3.2.10). Het bevoegd gezag kan in deze specifieke gevallen gemotiveerd afwijken van wat is opgenomen in de PGS 15. Indien gemotiveerd wordt afgeweken kunnen andere voorschriften worden vastgelegd in bijvoorbeeld de omgevingsvergunning.

Gemotiveerd afwijken moet niet worden verward met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Bij het gelijkwaardigheidsbeginsel is namelijk sprake van het voldoen aan het beschreven beschermingsniveau. Echter wel met behulp van andere middelen/voorzieningen.

Gebruik van eenheden

In de PGS 15 wordt bij bijvoorbeeld het bepalen van de ondergrenzen op verschillende plaatsen gesproken over inhoud of gewichtsmaten. Hierbij is aangesloten bij de terminologie van het ADR.

  • voor vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen, sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen en onder druk opgeloste gassen, de netto massa in kilogram (kg);
  • voor vloeistoffen en samengeperste gassen, de nominale inhoud van houders in liters (l).

Mocht de aanduiding op de verpakking nu anders zijn en afwijken van bovenstaande beschrijving, dan mag de beschrijving zoals op of aan de verpakking aanwezig gebruikt worden.