Brandbeveiligingopslagkasten als opslagvoorziening

Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.

Brandveiligheidsopslagkasten

Wanneer verpakte gevaarlijke stoffen in een brandveiligheidsopslagkast worden bewaard die na 1 januari 2006 in gebruik is genomen, moet deze kast voldoen aan NEN-EN-14470-1. Een kast die voor die datum in gebruik is genomen moet voldoen aan NEN 2678.

De belangrijkste verschillen tussen deze normen zijn:

  • de productopvangcapaciteit wordt in de nieuwe norm op een andere manier berekend
  • de nieuwe norm maakt onderscheid in veiligheidsklassen, gebaseerd op de brandwerendheid in minuten: type 15, 30, 60 en 90. Type 15 is ongeschikt voor opslag volgens PGS 15

Bijlage E van PGS 15 geeft een overzicht van de kenmerken van de verschillende brandveiligheidsopslagkasten. Een uitleg van het verschil tussen WBDBO en brandwerendheid vindt u op de pagina 'WBDBO nader uitgelegd'.

Voordat tot de aanschaf van een brandveiligheidsopslagkast wordt overgegaan, is van belang vast te stellen wat de wensen en eisen zijn aan de opslagvoorziening. Welke stoffen zullen worden opgeslagen en in welke hoeveelheid? Bij de opslag van spuitbussen is minimaal een type 60 kast vereist. Als voor de te bewaren stoffen stoffenscheiding noodzakelijk is, moet de kast met praktische voorzieningen (lekbakken) zijn uitgerust. Wanneer meerdere kasten nodig zijn, wordt het maximale aantal per oppervlak bepaald door de vraag of de brandveiligheidsopslagkast op een verdieping wordt geplaatst en of sprake is van een brandcompartiment. Wordt meer dan 150 liter opgeslagen, dan geldt ook dat minimaal een type 60 kast nodig is. Verder is nog belangrijk dat de kast moet kunnen worden aangesloten op een ventilatiesysteem dat geschikt is voor een brandveiligheidsopslagkast.

PGS 15 stelt in voorschrift 3.2.4 dat opslagvoorzieningen een WBDBO moeten bezitten van ten minste 60 minuten. Omdat een brandveiligheidsopslagkast valt onder de definitie van opslagvoorziening in PGS 15, zouden deze altijd van het type 60 of 90 moeten zijn. Deze typeaanduiding geeft de brandwerendheid in minuten aan. Voorschrift 3.10.1 en Bijlage E van PGS 15 geven aan dat in bepaalde gevallen type 30 ook is toegestaan. Type 30 kan worden toegepast bij maximaal 150 liter verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen.

DIN OPSLAGKASTEN

In Nederland zijn er diverse kasten in gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze hebben verschillende leeftijden en ook verschillende herkomsten. Zeker in de beginjaren van het gebruik van brandveiligheidsopslagkasten was er vraag naar opslagvoorzieningen maar ontbrak het aan een norm. De Nederlandse NEN 2678 stamt uit juli 1988, terwijl in Duitsland al sinds 1984 de DIN 12925-1 op de markt was.

Zodoende zijn er in Nederland diverse brandveiligheidkasten in omloop welke zijn geconstrueerd overeenkomstig de Duitse norm DIN 12925-1:1984. Kasten welk volgens deze norm zijn ontworpen zijn niet geschikt en niet toegestaan om gebruikt te worden voor de opslag van gevaarlijke stoffen onder het regime van de PGS 15. Volgens voorschrift 3.10.1 van de PGS 15 moet een opslagkast waarvan het eerste gebruik heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2006 ten minste voldoen aan de NEN 2678.

De NEN 2678 kent een veiligheidsperiode van 40 minuten. De DIN 12925-1 1984 kent maar een brandwerendheid van 20 minuten. Daardoor kan gesteld worden dat een kast overeenkomstig de DIN 12925 niet "ten minste" voldoet aan de NEN 2678.

Met de introductie van de DIN 12925:1998 werd er een nieuw type opslagkast geïntroduceerd, de FWF 90 kast. De oude kasten hebben sindsdien het predicaat FWF 20. Deze nieuwe opslagkast heeft een brandwerendheid (WBDBO) van 90 minuten. Intussen was in Nederland tot 31 december 2005 de NEN 2678 de norm.

Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de kasten voor de opslag van gevaarlijke stoffen, welke zijn geconstrueerd overeenkomstig de DIN 12925-1 1998 type FWF90 geschikt kunnen zijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen volgens de PGS 15, als het eerste gebruik van deze kasten heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2006. Deze kasten zijn namelijk 90 minuten brandwerend, wat ruimschoots beter is dan de veiligheidsperiode die de NEN 2678 voorschrijft. Kanttekening daarbij is dat de DIN 12925-1:1998 geen normen stelt aan de achterwand van deze kast. Om deze kast toe te passen zal deze tegen een stenen muur geplaatst moeten worden om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN 2678.

Sinds 1998 bestaan er dus DIN opslagkasten welke in beginsel een stuk beter zijn dan de NEN2678 kasten. Bij goede plaatsing en gebruik kan een DIN 12925-1:1998 op basis van het criterium "voldoet ten minste aan de NEN 2678" alsnog gebruikt worden.

Ook eist de NEN 2678 een productopvangcapaciteit van 100% van alle in de kast opgeslagen gevaarlijke stoffen. De DIN 12925-1 1998 vereist 110% van de grootste in deze kast aanwezige emballage. Als een kast voor de opslag van gevaarlijke stoffen niet beschikt over een opvangcapaciteit van 100% van de in de kast opgeslagen gevaarlijke stoffen zullen er dus lekbakken gehanteerd moeten worden om ten minste net zo veilig te kunnen functioneren als een NEN 2678 opslagvoorziening.

Ventilatie bij Brandveiligheidsopslagkasten

De ventilatie-eis zoals is opgenomen in voorschrift 3.7.1 van de PGS 15 is van overeenkomstige toepassing op de opslag van stoffen in een brandveiligheidskast. Over het algemeen kan worden gesteld dat in het kader van de opslag van de gevaarlijke stoffen geen ventilatie noodzakelijk is in de opslagkasten. In voorschrift 3.10.1 is opgenomen dat "oude kasten" waarvan het eerste gebruik dateert van voor 1 januari 2006 dient te voldoen aan de NEN 2678. In de NEN 2678 is opgenomen dat een kast moet zijn voorzien van ventilatie. Dit is tegenstrijdig met hetgeen opgenomen is in voorschrift 3.7.1. Bekend is dat enkele kasten met het ontbreken van ventilatie afgekeurd zijn omdat deze brandveiligheidskasten niet geheel voldoen aan de NEN 2678.

Het uitgangspunt is dat de kasten alleen van ventilatie voorzien moeten zijn als dat noodzakelijk is op basis van de stoffen die in de kast worden opgeslagen. Als een "oude kast" (eerste gebruik van voor 1 januari 2006) alleen op dat punt niet voldoet aan de NEN 2678, zal dat geen reden moeten zijn om de kast niet meer te gebruiken. Het moet wel een kast zijn die op alle andere aspecten voldoet aan de NEN 2678.


Zie ook