Lozingsvoorschriften onderhouden, repareren en afspuiten van pleziervaartuigen

In paragraaf 4.6.6 van het Activiteitenbesluit, AB, staan regels over het onderhouden, repareren en afspuiten van pleziervaartuigen. Dit betreft regels over het voorkomen van bodemverontreiniging, het voorkomen van luchtverontreiniging. Het onderhoud of afspuiten van boten komt niet altijd voor in combinatie met een jachthaven. De paragraaf is zowel van toepassing op onderhoud wat binnen een jachthaven wordt uitgevoerd als ook wat wordt uitgevoerd op een apart stallingsterrein.

De regels over het lozen van afvalwater wat kan vrijkomen staan in een andere paragraaf, namelijk 4.6.1.  Deze regels gelden ook voor het afleveren van brandstoffen.

Bij het bieden van gelegenheid tot afmeren van pleziervaartuigen in een jachthaven, staan in paragraaf 3.3.4. ook regels vermeld over de afvoer van afvalwater genoemd.

Voor het werken met hout, kurk, rubber, kunststof, metaal en onderhoud motoren gelden aanvullende regels vanuit het activiteitenbesluit.

Vindplaats

Voor paragraaf 4.6.6 is de toepassing beperkt tot activiteiten aan pleziervaartuigen. In artikel 1.1 AB staat de definitie van pleziervaartuig: schip bestemd of gebruikt voor sport of vrijetijdsbesteding.

De voorschriften voor het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het onderhouden, repareren en afspuiten van pleziervaartuigen zijn te vinden in het activiteitenbesluit :

  • paragraaf 4.6.1 over het lozen van afvalwater
  • Artikel 4.75, geeft regels over de afvoer van vrijkomend afvalwater naar het vuilwaterriool
  • paragraaf 4.6.6. het onderhoud en afspuiten van pleziervaartuigen.
  • artikelen 4.86, 4.87 (niet beroepsmatig onderhoud) en 4.88 (beroepsmatig onderhoud) en daarbij behorende artikelen 4.98 en 4.99 uit de activiteitenregeling geven regels over het voorkomen bodemverontreiniging.
  • paragraaf 4.6.5 over het onderhouden van motoren.

Voor deze activiteit heeft men alleen de lozing op het vuilwaterriool geregeld. Voor lozingen in de bodem of in een hemelwaterriool moeten initiatiefnemers een maatwerkvoorschrift op basis van Artikel 2.2 Activiteitenbesluit aanvragen.

Voor een lozing in oppervlaktewater is een Waterwetvergunning nodig. De waterkwaliteitsbeheerder is in dat geval bevoegd gezag. Afhankelijk van de keur kan dit met een reguliere vergunning (korte procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht).

De activiteit staat in hoofdstuk 4 van het Activiteitenbesluit. Daarom gelden de voorschriften alleen voor type A/B-bedrijven. Ze gelden niet voor type C bedrijven. Een inrichting type B moet deze activiteit vier weken voor de start melden. Een type C moet hiervoor een vergunning aanvragen of een wijziging aanvragen.

Er kan afvalwater vrijkomen bij deze activiteit. Als type-C bedrijven dit willen lozen, moet het bevoegde gezag deze lozing regelen in de omgevingsvergunning. Dit geldt voor lozen op de riolering en op de bodem. Bij een lozing in het oppervlaktewater is een watervergunning nodig.

Verboden en voorwaarden

Er zijn gedragsvoorschriften waardoor gebruikers van pleziervaartuigen milieuverontreinigingen weten te voorkomen. (4.98 AR) In de gedragsvoorschriften staat in elk geval:

  • Instructies hoe men bij het uitvoeren van onderhoud en reparaties milieuverontreinigingen kan voorkomen.
  • Machinaal schuren doet men alleen met mechanische stofafzuiging. Het vrijkomende schuurstof vangt men op in een stofzak.

De gedragsregels moeten duidelijk gemaakt worden aan iedereen die binnen een bedrijf werkzaamheden verricht. De drijvers van de inrichtingen zorgen er voor dat men deze regels naleeft.

Het onderhoud en reparatie aan de buitenzijde van het schip

Werkzaamheden aan de buitenzijde van een vaartuig, reparatie of behandelen van de oppervlakte vinden plaats boven een bodembeschermende voorziening. (artikel 4.99 lid 1 AR). Van een  bodembeschermende voorziening moet gelekte/gemorste afvalstoffen effectief worden opgevangen en te kunnen worden opgeruimd. (zie artikel 2.4 AR). Bij het schuren van een vaartuig kan de bodembeschermdende voorziening bestaan uit een zeil onder het vaartuig.

Afspuiten onder hoge druk

Het op de wal met water onder hoge druk reinigen van de romp onder de waterlijn van een pleziervaartuig, geschiedt boven een vloeistofkerende vloer of verharding (artikel 4.99 AR). En wel zo dat geen afvalwater buiten de vloer of verharding terecht komt. Dit is om een verwaarloosbaar bodemrisico te kunnen bereiken. Het verwaaien van afvalwater of afvalwater buiten de verharding moet worden voorkomen. Als het nodig is, worden windwerende voorzieningen toegepast. Opgevangen afvalwater mag worden afgevoerd naar het vuilwaterriool.

Voor het lozen van afvalwater afkomstig van de activiteit geldt een standaardlozingseis van 20 milligram olie per liter en 300 milligram onopgeloste stoffen per liter, in enig steekmonster. De hoeveelheid van 20 milligram olie per liter komt overeen met één druppel olie in een emmer water. Dit kan alleen bereikt worden door heel schoon te werken (good housekeeping).

Als niet met preventieve maatregelen kan worden voorkomen dat er meer olie in het afvalwater terecht komt, is een olieafscheider en slibvangput nodig. Deze olieafscheider en slibvangput moet voldoen aan NEN-EN 858.

Het is van belang om te weten dat de norm van 20 milligram olie per liter dan niet geldt. Als het afvalwater wordt geleid door een olieafscheider dan geldt altijd de norm van 200 milligram per liter. En dat in enig steekmonster. Oliehoudend afvalwater moet altijd bemonsterd kunnen worden.

Werkzaamheden aan de motor

Onderhoud aan de motor in een vaartuig hoeven boven een aparte bodembeschermende verharding.

Sommige scheepsmotoren gebruiken oppervlaktewater om de draaiende motor te koelen. Als men dit soort pleziervaartuigen winterklaar maakt, vult men over het algemeen de motor met een koelvloeistof. Deze koelvloeistof bestaat uit alcoholen en kleurstoffen. Het gebruik er van voorkomt bevriezing van de motor. Bij de eerste start na de winterperiode komt deze vloeistof weer uit de motor. Koelvloeistof mag men niet lozen, maar moet men opvangen. De opgevangen en gebruikte koelvloeistof moet men zien als een afvalstof die men apart moet inzamelen.

Het standaard havenreglement van de Koninklijke Nederlandse Watersportvereniging (KNWV) sluit hierbij aan door een verbod op het brengen of lozen van stoffen in het oppervlaktewater.

Voorbeeld opvangen koelwater: terwijl het schip nog op de kant staat; scheepsmotor even laten draaien. Dit dan door aan de ene kant van het koelsysteem schoonwater aan te voeren (bijvoorbeeld via een slang aangevoerd). En aan de andere kant een bak om het koelwater op te vangen.

Motorrevisie

Het afvalwater wat afkomstig van het reviseren van motoren mag de emissiegrenswaarden genoemd in tabel 4.75 lid 2 niet overschrijden.

Bilgewater en ander oliehoudende afvalwaterstromen

Van ingenomen bilgewater mag men alleen de waterige fase (via een oliescheider) lozen op het vuilwaterriool.  Voor dit afvalwater gelden dezelfde voorwaarden als het afvalwater van een afspuitplaats. De oliefractie van het ingenomen bilgewater moet men als afvalstof afvoeren.

Aanverwante wetgeving

De inhoud van de olie-afscheider is gevaarlijk afval (EURAL 13.05). Hierop is titel 10.6 Wet milieubeheer (Wm) van toepassing. Dit betekent dat het afval moet worden afgegeven aan een erkende inzamelaar (art. 10.37 Wm) en dat de gegevens hierover moeten worden bewaard (art. 10.38 Wm).

Controleaspecten