Beoordeling lozing door aanvrager

De aanvrager geeft in de aanvraag per afvalwaterstroom de samenstelling en de hoeveelheid te lozen afvalwater aan. Ook geeft de aanvrager aan hoe het afvalwater ontstaat. De aanvrager gaat voor hij een aanvraag of melding doet na of de lozing past binnen de normen. Als een lozing niet past binnen de normen moet de aanvrager namelijk de lozing of de toegepaste systematiek aanpassen.

Inhoud:

Lozing voorkomen

Als door een nieuw productieproces of werkmethode een afvalwaterstroom ontstaat, wil men die afvoeren. Dit gebeurt via een lozing op riool, bodem of oppervlaktewater. Maar het kan ook dat men het water opnieuw gebruikt. Bijvoorbeeld door het eerst zelf schoon te maken. Zo kan men een lozing voorkomen.

Voorkomen dat afvalwater ontstaat is altijd beter dan het lozen ervan. Bij het ontstaan van afvalwater moet de degene die het wil lozen zich houden aan de voorkeursvolgorde voor afvalwater. Als de lozing dan echt nodig is, moet je vaststellen wat de samenstelling en hoeveelheid is. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de lozing toegestaan is. Daarom moet je als aanvrager vooraf een inschatting maken van de concentraties en de vrachten (hoeveelheden) van de stoffen die je wilt lozen. Hoe je dat doet staat verder op deze pagina uitgelegd.

Stap 1: nagaan of er algemene regels gelden

In algemene regels ligt vast welke mate van verontreiniging acceptabel is. Ook ligt in algemene regels vaak vast of het bevoegd gezag verdere eisen aan het te lozen afvalwater mag stellen. De voorkeursvolgorde en BBT-beoordeling zijn de basis voor het opstellen van algemene regels.

Stap 2: vaststellen lozingsroute

Het kan gaan om lozingen op de bodem, de riolering of oppervlaktewater. In algemene regels ligt vaak ook de lozingsroute vast. Als dat niet het geval is of als er vergunning moet worden verleend stelt de aanvrager de lozingsroute vast. De lozingsroute is van belang voor wie het bevoegd gezag is.

Stap 3: Vaststellen stoffen en hoeveelheden

Daarna geeft de lozer aan wat de te verwachten concentraties en hoeveelheden (vrachten) van een bepaalde stof zijn. Die is altijd een zo goed mogelijk onderbouwde schatting omdat de situatie nog niet bestaat.

Stap 4: BBT-toetsen

De volgende stap is het bepalen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Het gaat hier om de technieken die het hoogste haalbare resultaat geven bij het voorkomen en/of zuiveren van het afvalwater. Welke techniek geschikt is hangt af van de aard (bedrijfstak) en samenstelling van het afvalwater. Het is ook mogelijk om voor een gelijkwaardige techniek te kiezen.

Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de BBT. Daarom moet een aanvrager zelf toetsen of hij voldoet aan de BBT. Welke BBT van toepassing is hangt af van de bedrijfstak. Dit kan een bedrijf lezen in BBT-referentiedocumenten (BREF's) en bedrijfstakstudies. Uit de toetsing volgen de maatregelen die BBT zijn. Daar moet een lozer altijd aan voldoen. Als dat niet het geval is kan het bevoegd gezag een aanvraag weigeren. Ook hier kan sprake zijn van gelijkwaardige technieken.

Uit de BBT-toets blijkt ook of voor stoffen in het afvalwater randvoorwaarden of eisen gelden. Bijvoorbeeld het zuiveren bij het bedrijf voordat het bedrijf op het riool loost. Het kan zijn dat behandeling door een zuiveringtechnisch werk (RWZI) BBT is. Als dat zo is dan hoeft een bedrijf het afvalwater niet zelf te zuiveren voor de lozing op de riolering.

Stap 5: de ABM-toets

Pas als het proces waaruit een lozing volgt voldoet aan BBT start de aanvrager de volgende stap: De ABM-toetsing.

De Algemene Beoordelings Methodiek (ABM) beoordeelt de grond- en/of hulpstoffen die geloosd gaan worden. Dit gebeurt op basis van de bekende gegevens van individuele stoffen of mengsels. Wat de ABM laat zien is de "waterbezwaarlijkheid"1 van de te lozen stoffen. Hoe dit precies moet staat uitgelegd op de webpagina van de ABM. Daar staat ook een hulpmiddel/handreiking voor het opzoeken van gegevens over stoffen [Pdf: 1,7 MB]

Waterbezwaarlijkheid is de mate waarin een kans is op nadelige effecten voor het aquatische milieu. Het heeft geen betrekking op de doelmatige werking van een RWZI.

Een hogere of grotere waterbezwaarlijkheid betekent een grotere kans op nadelige effecten. Bij grotere waterbezwaarlijkheid mag het bevoegd gezag een grotere inspanning van de lozer verwachten om de lozing toch te voorkomen of te verminderen. Het doel is te voorkomen dat een waterbezwaarlijke stof in het oppervlaktewater terecht komt. Dat is bijvoorbeeld te voorkomen door ze te vervangen door andere stoffen. Of door een wijziging in het proces of manier van werken. Als het mogelijk is om andere stoffen toe te passen, dan moet de aanvrager de ABM opnieuw gebruiken voor de eventuele nieuwe stoffen.

Een grotere of andere inspanning om lozing van stoffen te voorkomen of verminderen kan leiden tot hogere investeringskosten. In hoeverre deze 'extra kosten' in verhouding staan tot de effectiviteit is afhankelijk van de situatie. Dit wordt ook wel de BBT+ genoemd. Een nadere toelichting hierop staat in het rapport kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies.

Nadat de ABM is uitgevoerd blijft een restlozing over. Deze toetst men in stap 6.

ABM-toets met ZZS

Soms gebruikt men grond- en/of hulpstoffen die zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) bevatten bij een werkmethode of productieproces. Als men hierbij water gebruikt kunnen deze in het afvalwater komen. Als het gebruik van ZZS niet te voorkomen of vergaand te beperken is, kunnen deze stoffen in een lozing zitten.

De ABM-toets laat het zien als er zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in de lozing zitten. Dit is van belang voor de lozer. Zeker als dit niet eerder bekend was.

Voor ZZS is het uitgangspunt ze niet te lozen (nul-lozing). In de praktijk is een nul-lozing niet altijd op een kosteneffectieve manier te realiseren. Daarom kan het ondanks de resultaten van de ABM-toets, toch onontkoombaar zijn om een restlozing van ZZS te moeten accepteren. Of dit echt kan moet de aanvrager nagaan met de Immissietoets. De vergunningverlener kan een lozingseis aan de lozing verbinden.

Voor ZZS geldt dat je moet blijven streven naar beperken en voorkomen van deze lozing. Daarom moet een aanvrager eens per 5 jaar de lozing van ZZS-stoffen opnieuw beoordelen. De vergunningverlener legt dit vast in een voorschrift in de vergunning. De aanvrager rapporteert of men een lozing naar nul kan terugbrengen. En overlegt dit met het bevoegd gezag. Uitgangspunt hierbij blijft de kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies. Als het mogelijk is om de lozing aan te passen, vraagt men een nieuwe vergunning aan. Daarbij moet men alle stappen van het proces opnieuw doorlopen.

Stap 6: de Immissietoets

De consequenties van de restlozing moet de aanvrager ook beoordelen. Voor een lozing op oppervlaktewater gebruikt men daarvoor de Immissietoets. Deze toets legt de relatie tussen de lozing en het ontvangende oppervlaktewater. Uit deze toets blijkt of de aangevraagde hoeveelheden passen bij de waterkwaliteitsdoelstellingen. Hierbij is een criterium of er in het ontvangende oppervlaktewater voldoende opmenging plaats vindt. Het gaat erom onaanvaardbare nadelige (directe) gevolgen voor het oppervlaktewaterkwaliteit te voorkomen. Het 'Handboek Immissietoets' beschrijft hoe deze beoordeling moet.

Als uit de immissietoets blijkt dat er geen onaanvaardbare negatieve gevolgen zijn kan het bevoegd gezag een lozing vergunnen.

Als de immissietoets leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de waterkwaliteit dan zijn aanvullende maatregelen nodig (BBT+). Het gaat hier om een hogere saneringsinspanning dan in eerste instantie volgde uit de ABM. Een grotere saneringsinspanning kan leiden tot hogere kosten. De proportionaliteit stelt men vast aan de hand van het rapport kosteneffectiviteit van maatregelen ter beperking van wateremissies.

Een lozing van deze waterbezwaarlijke stoffen is bijvoorbeeld te voorkomen door ze te vervangen door andere stoffen. Of door een wijziging van het proces of manier van werken.

Als het mogelijk is om de lozing aan te passen, moet de aanvrager de Immissietoets nog eens gebruiken voor eventuele nieuwe stoffen. Dit herhaalt men net zo lang totdat er geen stoffen meer zijn met concentraties die leiden tot overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstellingen.

De uiteindelijke lozing die na de Immissietoets volgt heeft een duidelijke samenstelling en hoeveelheid afvalwater. Het is dan ook duidelijk welke stoffen in welke concentraties toelaatbaar zijn. De aanvrager berekent de te verwachten restlozing na toepassing van alle maatregelen. Dit is de basis van de vergunningaanvraag of melding.

Lozingsnormen

De informatie in de aanvraag is de basis van de in de beschikking op te leggen lozingsnormen en eventuele monitoringsverplichtingen. De vergunningverlener beoordeelt de toepassing van de systematiek. Ook toetst de vergunningverlener de restlozing aan de doelstellingen voor het waterbeheer. Als de aangevraagde concentraties en de vrachten (hoeveelheden) voldoen, dan legt de vergunningverlener ze in de vergunning vast in een voorschrift in de vergunning. Een melding geeft het bevoegd gezag dan geen reden om op te treden.

Als de aangevraagde concentraties en/of de vrachten niet voldoen dan moet de aanvrager de ontwerp vergunningaanvraag wijzigen (vooroverlegfase). Als in een definitieve aanvraag de concentraties niet voldoen dan wijst het bevoegd de aanvraag af. Bij een melding geeft het bevoegd gezag bij concentraties en/of vrachten aan dat de melding niet voldoet. Als de initiatiefnemer de activiteit dan toch uitvoert dan kan het bevoegd gezag handhaven omdat men niet voldoet aan de algemene regels.

Afwijkende normen

Het bevoegd gezag kan afwijken van de lozingseisen die het resultaat zijn van de immissietoets. Daarvoor is een bestuurlijk besluit nodig. Het bevoegd gezag moet dan beargumenteren waarom ze instemt met de normen, die niet voldoen aan de immissietoets.