Begrippen en algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 van de Waterwet betreft algemene bepalingen waarvan de begripsbepalingen volgens artikel 1.1 een onderdeel vormen. Voor een goed begrip van de wet is kennis van een aantal begrippen cruciaal.

Ook in de Wet milieubeheer is een aantal begrippen die verband houden met het waterbeheer gedefinieerd. Een opsomming met een korte toelichting daarop vindt u in de waterbegrippen van de Wet milieubeheer.

Tenzij anders vermeld worden hieronder, in cursief, de definities van de belangrijkste begrippen gegeven. De artikelgewijze toelichting bij artikel 1.1 van het originele wetsvoorstel Waterwet (TK, 2006-2007, 30 818, nr. 3) vindt u hier: toelichting bij artikel 1.1 (pdf, 28 kB). Sinds de invoering van de Waterwet zijn er enkele definities bijgekomen waaronder, via de ‘Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening' de begrippen Deltaprogramma en Deltafonds (Stb. 2011, 604).

Watersysteem en beheer

Kernbegrippen van de Waterwet zijn watersysteem en waterbeheerWatersysteem is een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Waterbeheer is de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen (zie ook verder in dit handboek onder doelstellingen en normen). De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen, zoals de relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater en grondwater. Daarbij is ook de samenhang tussen water met grondgebruik en watergebruikers van belang. De samenhang tussen waterbeheer en de omgeving is evident. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Uit de geformuleerde doelen van de Waterwet (art. 2.1 Waterwet) valt af te lezen dat het waterbeheer niet alleen bestaat uit de zorg voor watersystemen als zodanig. Waterbeheer ziet nadrukkelijk ook op het voorkomen en tegengaan van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. De definitie van het begrip beheer maakt dit ook nog eens duidelijk: "de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in art. 2.1 genoemde doelstellingen".

Oppervlaktewaterlichaam

Samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Deze begripsomschrijving is in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip ‘oppervlaktewater' uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, dat in die wet overigens niet was gedefinieerd.

De Kaderrichtlijn water (Krw) kent ook een, hiervan afwijkende, definitie van het begrip oppervlaktewaterlichaam (artikel 2): "een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater".

Enige achtergrondinformatie vindt u onder oppervlaktewaterlichaam.

Grondwaterlichaam

Samenhangende grondwatermassa.

In de Waterwet is dit begrip ruimer uitgelegd dan in bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn water of de Grondwaterrichtlijn. In de Europese richtlijnen is de begripsomschrijving beperkt tot water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt, ofwel al het water onder de grondwaterspiegel. De Nederlandse wetgeving maakt dit onderscheid niet. In de Waterwet is al het water dat zich vrij in de bodem bevindt grondwater. Het Besluit kwaliteitseisen monitoring water 2009 (Bkmw 2009) bevat wel de beperktere Europese definitie voor grondwater. Alleen het water dat zich in de verzadigde zone bevindt is grondwater. Daarop richten zich dan ook de grondwaterdoelstellingen van de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn.  Al het grondwater in Nederland behoort tot een grondwaterlichaam. In Nederland worden 23 grondwaterlichamen onderscheiden (zie hiervoor de bijlage bij het Besluit kwaliteitseisen monitoring water 2009).

Bergingsgebied

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

In verband met de duldplicht om in daartoe bestemde gebieden de tijdelijke berging van water te gedogen, is het begrip bergingsgebied gedefinieerd in de Waterwet. Uit de definitie volgt dat bergingsgebieden ruimtelijk moeten zijn bestemd - via het ruimtelijke ordeningsspoor - voor de tijdelijke berging van water. Een bergingsgebied wordt veelal ingezet voor de berging en uiteindelijk de afvoer van overtollig oppervlaktewater. Maar een bergingsgebied kan in principe ook andere doelen dienen, zolang het maar past binnen de doelstellingen van de Waterwet.

Enige achtergrondinformatie vindt u onder bergingsgebieden.

Waterstaatswerk, beschermingszone en legger

Waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.
Beschermingszone: aan een waterstaatswerkgrenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

Legger: legger als bedoeld in artikel 5.1.

Volgens art. 5.1 Wtw stelt de waterbeheerder een legger vast, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm en afmetingen moeten voldoen. Wat een legger is, is sinds 2014 gedefinieerd in art. 1.1. Wtw: ‘legger als bedoeld in artikel 5.1’. De legger omvat mede een overzichtskaart waarop de ligging van waterstaatswerken en de daaraan grenzende beschermingszones (zones waar regels gelden ter bescherming van het waterstaatswerk) zijn aangegeven. De legger is daarmee mede bepalend voor de reikwijdte van de vergunningplichten en algemene regels van het waterschap. Deze vergunningplichten en algemene regels kunnen leiden tot beperkingen van de rechten van de eigenaren.

Beschermingszones worden in de praktijk aangewezen in de keuren en leggers van waterschappen. Het is voor een goed beheer van objecten als waterkeringen in een aantal gevallen nodig dat beschermende voorschriften mede van toepassing zijn buiten het te beschermen object als zodanig. Bedoelde zone behoort dus niet bij het watersysteem als geheel, maar bij een bepaald waterstaatswerk binnen dat watersysteem. In haar uitspraak van 9 oktober 2013 oordeelde de Afdeling (ABRvS 9 oktober 2013) dat dit een regulering vormt van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het doel van de aanwijzing van een beschermingszone is immers de bescherming en instandhouding van (in dit geval) een primaire waterkering. De rechter concludeert dan ook dat met de aanwijzing een goede balans is bereikt tussen de bescherming van de belangen van het individu en het algemeen belang.

Een waterbeheerder kan een waterstaatswerk aanleggen of wijzigen door middel van een projectplan dat een beschrijving geeft van het werk en de wijze waarop het aanleggen of wijzigen zal worden uitgevoerd. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de Waterwet.

Zuiveringtechnisch werk en stedelijk afvalwater

Werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater.

Stedelijk afvalwater is hierbij, zowel in de Waterwet als in de Wet milieubeheer, gedefinieerd als: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Hieruit wordt duidelijk dat het hoofdbestanddeel altijd huishoudelijk afvalwater is hetgeen in art. 1.1 Wet milieubeheer (Wm) is gedefinieerd als “afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden”.

In de definitie van zuiveringtechnisch werk is de term beheer, die in de Waterwet is voorbehouden aan watersystemen, vervangen door ‘exploitatie van een installatie onder de zorg van een waterschap of een gemeente'.

Een zuiveringtechnisch werk vertoont geen overlap met de definitie van openbaar vuilwaterriool in de Wet milieubeheer (zie ook begrippen in de Wet milieubeheer), zijnde: ‘een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door de gemeente met het beheer is belast'.

In de praktijk wordt als grens tussen het openbare vuilwaterriool en het zuiveringtechnisch werk een overdrachtspunt gehanteerd. Op dit punt vindt de feitelijke overdracht van stedelijk afvalwater van de gemeente aan het waterschap plaats. Het werk voor het transport van stedelijk afvalwater vóór het overdrachtspunt is een openbaar vuilwaterriool; na het overdrachtspunt behoort dit werk tot het zuiveringtechnisch werk.

Deltaprogramma

Programma, bedoeld in artikel 4.9.

Via de wijzigingswet ‘Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening' is vanaf 2012 de verplichting opgenomen om een deltaprogramma op te stellen en jaarlijks te herzien. Het deltaprogramma bevat maatregelen en voorzieningen in verband met de waterveiligheid en zoetwatervoorziening, inclusief de bijhorende planning en kostenraming. Het deltaprogramma heeft een plek in hoofdstuk 4a van de Waterwet (art. 4.9 en 4.10 Waterwet).

Deltafonds

Fonds, bedoeld in artikel 7.22a.

Via de ‘Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening' is ook voorzien in de instelling van een door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat te beheren deltafonds. Doel hiervan zijn de regeling van de financiering en bekostiging van maatregelen en voorzieningen die verband houden met de waterveiligheid en zoetwatervoorziening uit het deltaprogramma (zie artikelen 7.22a t/m 7.22d Waterwet).

Geografische bepalingen

De artikelen 1. 2 t/m 1.4 Waterwet bevatten de geografische bepalingen. Belangrijk hierbij zijn de indeling in stroomgebieddistricten en de vaststelling van dijktrajecten (tot 2017 werd gewerkt met dijkringen). Voor de toepassing van het begrip stroomgebieddistrict is het Nederlandse grondgebied ingedeeld in de op Nederlands grondgebied gelegen delen van de vier stroomgebieddistricten Eems, Maas, Rijn en Schelde. Onder het Nederlandse grondgebied wordt mede verstaan de territoriale zee, voor zover die is gelegen aan de landzijde van de lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van een internationale zeemijl, gemeten zeewaarts vanaf de laagwaterlijn, bedoeld in artikel 1 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee of de basislijn, bedoeld in artikel 2 van die wet. Uit artikel 1.3 Waterwet blijkt dat de dijktrajecten (tot 2017 werd gewerkt met dijkringen) en de primaire waterkeringen worden aangegeven op de als bijlage I en IA bij de Waterwet behorende kaarten.

Artikel 1.4 Waterwet bepaalt dat de Waterwet ook van toepassing is in de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ). Die zone is vastgelegd bij en krachtens de Rijkswet instelling exclusieve economische zone. Volgens artikel 1 van deze wet is de EEZ van het Koninkrijk “het gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee van het Koninkrijk dat zich niet verder uitstrekt dan tweehonderd zeemijlen vanaf de basislijnen, vanaf welke de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.”

Begrippen volgens hoofdstuk 6

Naast de begrippen die gedefinieerd zijn in artikel 1.1 kent de Waterwet een aantal begrippen, die met hun definitie slechts van toepassing zijn op hoofdstuk 6, en de daarop berustende bepalingen, van de Waterwet, Handelingen in watersystemen. Deze begrippen vindt u in artikel 6.1 Waterwet. Dit betreft dus vooral de vergunningverlening, zie Handelingen in het watersysteem.

Hieronder wordt een drietal van die begrippen uitgelicht.

Bevoegd gezag

Tot verlening van een watervergunning bevoegd bestuursorgaan, in voorkomend geval met toepassing van artikel 6.17.

Artikel 6.17 Wtw heeft betrekking op handelingen waar op voorhand meer dan één bevoegd gezag in beeld is. Denk bijvoorbeeld aan een grote industriële grondwateronttrekking (bevoegd gezag: provincie) waarbij tevens wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap ((bevoegd gezag: waterschap). In gevallen van samenloop van bevoegdheden wordt de watervergunning door één bevoegd gezag verleend, in het voorbeeld de provincie of het waterschap. Zie verder onder Samenloop van bevoegdheden. In een tabel op de pagina vergunningplichtige handelingen is per handeling het bevoegd gezag aangegeven.

Lozen

Brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of brengen van water of stoffen op een zuiveringtechnisch werk.

Van belang hierbij is de definitie van het begrip 'stoffen' in hetzelfde artikel: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;

In de algemene regels op grond van de Waterwet en de Wet milieubeheer moet het begrip 'lozen' breder gezien worden. Kenmerkend voor het begrip lozen in de Waterwet is de vergunningplicht volgens artikel 6.2 Waterwet.

Storten van stoffen

Zich in zee of op zee ontdoen van stoffen of van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, op een wijze als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 6.12, onderdeel b, dan wel als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel b, of derde lid.

Het begrip 'storten van stoffen' (en de vergunningplicht in artikel 6.3 Wtw) omvat:

  • het vanaf/vanuit (lucht)vaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken (bijvoorbeeld boorplatforms) in zee brengen of op zee verbranden van stoffen, tenzij dit samenhangt met of voortvloeit uit het normale gebruik van die (lucht)vaartuigen/werken dat niet enkel het zich van die stoffen ontdoen ten doel heeft, en
  • het zich in zee ontdoen van die (lucht)vaartuigen en werken zelf.

Onder ‘zee’ wordt hier niet alleen de territoriale zee verstaan, maar ook de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ, zie artikel 1.4 Wtw).


Zie ook FAQ's Waterwet