Zorgplicht grondwater
Gemeenten hebben op grond van de Waterwet (Artikel 3.6 van de Waterwet) een grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht bevat zeven elementen die tezamen bepalen of de gemeente verantwoordelijk kan worden gehouden om nadelige grondwaterstandgevolgen te voorkomen.
Het moet gaan om het (zie art. 3.6 Waterwet):
- treffen van maatregelen
- in openbaar gebied
- om structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand
- voor de aan de grond gegeven bestemming
- zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken
- mits dit doelmatig is en voor zover er
- geen verantwoordelijkheid bestaat voor de waterbeheerder of de provincie
Indien voldaan wordt aan alle elementen van de grondwaterzorgplicht tezamen, dan is de gemeente gehouden maatregelen te treffen om de grondwateroverlast te voorkomen of te beperken.
Op grond van deze zorgplicht dienen gemeenten zich zoveel mogelijk in te spannen om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken. In de bestemmingsfase worden de problemen onderkend op basis van de ‘watertoets’ (ruimtelijke ordening) en in de inrichtingsfase worden de maatregelen gerealiseerd door middel van grondexploitatie en bouwvoorschriften (omgevingsvergunning voor bouwen).
Mochten zich daarna nog problemen voordoen in verband met de grondwaterstand dan dient de gemeente, binnen de grenzen van doelmatigheid, maatregelen te treffen om deze gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Deze zorgplicht richt zich met name op maatregelen van waterhuishoudkundige aard. Ze kunnen bestaan uit het inzamelen, bergen, transporteren en het nuttig toepassen van schoon water, het verbeteren van de waterdoorlaatbaarheid van de bodemtoplaag en hydrologische compartimentering van de bodem door aanleg van kleidammen en kleischermen. De maatregelen kunnen ook de vorm hebben van een openbaar ontwateringstelsel (zie begrippen), waarmee grondwater wordt ingezameld, getransporteerd, nuttig toegepast of wordt teruggebracht in het milieu.
Het af te voeren grondwater kan afkomstig zijn van openbaar terrein en van particuliere percelen. Voor de inzameling op particulier terrein is de perceelseigenaar verantwoordelijk.
In een aantal gevallen zal het af te voeren grondwater niet schoon genoeg zijn om direct te lozen op het oppervlaktewater of in de bodem waardoor zuiveringsvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld helofytenfilters, noodzakelijk zijn. In het uiterste geval is afvoer naar de RWZI de geëigende oplossing.
In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan de grondwaterzorgplicht, bijvoorbeeld wanneer sprake is van 'structureel', wat doelmatig is, etc..
De grondwaterzorgplicht is sinds 1 januari 2008 van toepassing. Hier vindt u de memorie van toelichting met betrekking tot de grondwaterzorgplicht: Memorie van toelichting bij de grondwaterzorgplicht (pdf, 41 kB).