3.2 Omschrijving brontypen

Bronnen zijn onder te verdelen in de typen:

  • puntbron
  • lijnbron
  • oppervlaktebron
  • bron plus gebouw

Hieronder staan deze brontypen omschreven.

Puntbron

Een puntbron heeft geen significante horizontale afmetingen, alleen de bronhoogte is relevant. Maar in de praktijk is de schoorsteendiameter (binnen en buitendiameter) wel nodig. Voorbeelden zijn: (industriële) schoorstenen zowel laag als hoog, ventilatieopeningen, afgassenpijpen, fakkels, etc.

Lijnbron

Een lijnbron is een lijnstuk dat over de gehele lengte een constante emissie heeft. Voorbeelden zijn: verkeerswegen (met name relevant voor CO, NO2 en geur). Lijnbronnen als zodanig zijn niet in het NNM opgenomen. Een oppervlaktebron wordt wel als een verzameling van enkele lijnbronnen benaderd, maar voorlopig kunnen lijnbronnen zelf niet worden doorgerekend.

Oppervlaktebron

Het is niet mogelijk een bron als een puntbron te beschrijven als de ruimtelijke uitgestrektheid te groot wordt. Als indicatie voor deze overgang staat een diameter van 30 m. Bronnen met een grotere diameter krijgen dus de typering als oppervlaktebronnen. Maar op grotere afstanden van de bron, is ook een grotere oppervlaktebron als puntbron op te vatten. Dit is zeker mogelijk als de verhouding diameter oppervlaktebron en bronafstand minder dan 3% bedraagt.

Kenmerken van een oppervlaktebron zijn (verder) :

  • een zekere uitgestrektheid
  • de emissie is gelijkmatig verdeeld over het oppervlak
  • de emissie vindt plaats op grondniveau (in het NNM is de bronhoogte standaard op 1,5 m gesteld)
  • er bevinden zich geen obstakels (zoals gebouwen) rondom of in het oppervlak
  • er treedt geen pluimstijging op door warmte-inhoud of impuls
  • het oppervlak kan opgebouwd zijn uit één of meerdere rechthoeken

Voorbeelden zijn: waterzuiveringsinstallaties en stortplaatsen.

Gebouw plus bron

Onder gebouw plus bron verstaan we een puntbron, waarbij dit ene gebouw de verspreiding beïnvloedt. Hoofdstuk 5 over Gebouwinvloed gaat uitgebreid in op dit type bron.

Het gaussische pluimmodel is gebaseerd op de verspreiding van emissies uit puntbronnen. De andere brontypen worden met mathematische hulpmiddelen uiteindelijk weer benaderd door een verzameling van gaussische pluimen (zie 3.4.1).