Rechtbank Breda, 9 december 2011, LJN BU9134 (Basisschool Breda)

Essentie: Omdat niet op voorhand is uitgesloten dat de bijdrage in betekenende mate is, moet het aantal extra te verwachten verkeersbewegingen in beeld gebracht worden, waarna kan worden beoordeeld of de NIBM drempelwaarde van 3% wordt overschreden.

Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2), Besluit NIBM, Regeling NIBM

Betreft: Besluit van gemeente Breda (B&W) tot vrijstelling van een bestemmingsplan en verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een basisschool met kinderopvang en twee gymzalen

Relevante overwegingen:
2.4.4 [...] Eisers hebben aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing op het punt van de luchtkwaliteit niet voldoet. Er zullen meer verkeersbewegingen plaatsvinden op de toch al drukke locatie. Dit leidt, gecombineerd met de kap van een groot aantal bomen, tot een evidente verslechtering van de luchtkwaliteit.
Verweerder stelt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen niet in betekende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de norm NIBM weliswaar niet van toepassing is op schoolgebouwen, maar dat gezien de toename van het aantal verkeersbewegingen (met slechts 118) er wel sprake is van niet in betekenende mate bijdragen. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dus achterwege blijven.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit NIBM volgt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide, indien de toename maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. In de Regeling NIBM waarin categorieën van gevallen worden aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen, worden scholen niet genoemd. Dit betekent dat het beroep van verweerder op de Regeling NIBM niet kan slagen.
In artikel 2 van het Besluit NIBM is een drempelwaarde van 3% opgenomen. De vraag of nader onderzoek moet plaatsvinden is dan ook afhankelijk van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de daaruit voortvloeiende toename van bovengenoemde waarden.
Verweerder zal derhalve het aantal te verwachten extra verkeersbewegingen moeten afzetten tegen de bestaande verkeersstroom. Dat is niet gebeurd, zodat de conclusie van verweerder dat geen specifiek luchtkwaliteitonderzoek is vereist, voorbarig is. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand uitgesloten dat de verleende vrijstelling in betekenende mate zal bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. De beroepsgrond slaagt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat hiervoor reeds is overwogen dat verweerder nader onderzoek zal moeten doen naar de te verwachten verkeersstromen. Pas nadat dat is onderzocht, kan worden beoordeeld of er sprake is van "niet in betekenende mate bijdragen". Mocht door de toename van het aantal verkeersbewegingen de drempelwaarde van 3% overschreden worden, dan dient alsnog een onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

Datum uitspraak:
9 december 2011
Vindplaats:
Rechtbank Breda, LJN BU9134 (www.rechtspraak.nl)