Geuremissie van 'voormalige eigen' veehouderij telt niet mee voor bepalen achtergrondbelasting

Rechtbank Oost-Brabant, 24 januari 2017, SHE 16/1887 en SHE 16/2159, gemeente Meierijstad, voorheen Sint-Oedenrode. De gemeente  heeft geweigerd de bestemming van de twee woningen te wijzigen van ‘agrarisch’ naar ‘voormalige bedrijfswoning’ (= plattelandswoning). De vraag is of bij de plattelandswoningen sprake zou zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens de gemeente niet, omdat de achtergrondbelasting voor geur te hoog is (hoger dan de streefwaarde van 20 Ou/m3). Daarbij neemt de gemeente de geuremissie van de 'voormalige eigen' veehouderij mee.

De rechtbank oordeelt dat bij de toetsing aan aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen, de  geuremissie van de 'voormalige' eigen stallen buiten beschouwing moet blijven. Immers, bij het beoordelen of de 'voormalige eigen' veehouderij een omgevingsvergunning milieu kan krijgen, blijven de woningen buiten beschouwing. Waarom andersom dan wel meenemen? Alleen bij luchtkwaliteit is het nodig, omdat de Europese richtlijn dat aangeeft (hogere regelgeving). 
3.5 Niet in geschil is dat, indien bij de berekening van de achtergrondbelasting de geuremissie van het bedrijf bij de woningen van eisers buiten beschouwing wordt gelaten, wordt voldaan aan de streefwaarde van 20 Ou/m3. Evenmin is in geschil dat, als de geuremissie van het bedrijf bij de woningen van eisers wel wordt meegenomen, niet wordt voldaan aan de streefwaarde.
3.6 De toetsing van het aanvaardbaar woon- en leefklimaat vindt plaats in kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijkend gebruik van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo, ofwel in het kader van de toepassing van de Wabo. Het is tegenstrijdig om bij een beslissing omtrent het al dan niet positief bestemmen of vergunnen van een plattelandswoning alle effecten te betrekken van de veehouderij waartoe de plattelandswoning behoorde, maar deze effecten vervolgens buiten beschouwing te laten bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de veehouderij zelf vanwege artikel 1.1a en artikel 2.14, zevende lid, van de Wabo. Verweerders uitleg heeft tot gevolg dat de Wet plattelandswoningen geen enkele betekenis meer zou hebben. Immers, in deze uitleg kan een voormalige bedrijfswoning evengoed als burgerwoning worden bestemd omdat de voormalige bedrijfswoning geen onaanvaardbare negatieve effecten mag ondervinden van de veehouderij waartoe deze behoorde. Op verweerder rust slechts de verplichting om die effecten van de veehouderij waartoe de plattelandswoning behoorde te betrekken bij de beoordeling over de aanduiding van een woning als plattelandswoning als hogere regelgeving tot een dergelijke toetsing verplicht. Dat is het geval bij Richtlijn 2008/50/EG. Deze richtlijn verplicht verweerder de plattelandswoning te toetsen aan de luchtkwaliteitseisen (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS: 2015:236), omdat de plattelandswoning niet als arbeidsplaats kan worden aangemerkt. Er is echter geen hogere regelgeving die verplicht om in geval van bedrijfswoningen de geuremissies van het eigen bedrijf te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de achtergrondbelasting. Verweerder heeft volkomen terecht bij de toetsing van een verantwoord woon- en leefklimaat de heersende achtergrondbelasting betrokken, maar had de geuremissies van de veehouderijen bij de woningen van eisers bij de bepaling van deze achtergrondbelasting buiten beschouwing moeten laten. Ofschoon verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de bepaling van een verantwoord woon- en leefklimaat, reikt deze beoordelingsvrijheid niet zover dat in strijd met de bedoeling van de Wabo hierbij de effecten van de veehouderijen waartoe de woningen van eisers behoorden, kunnen worden betrokken. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RVS: 2016:1339). Deze uitspraak betrof onder andere een geurrapport over de geurbelasting van omliggende bedrijven, waarbij nadrukkelijk de geuremissies van de veehouderij waartoe de woning behoorde buiten beschouwing waren gelaten. De Afdeling oordeelde dat de verwerende gemeenteraad van Wijchen zich onder verwijzing naar dit rapport op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat er gezondheidsrisico’s te verwachten zijn. Het bestreden besluit berust op een onjuiste uitleg van de Wabo en is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Datum uitspraak:
24 januari 2017
Zaaknummer:
SHE 16/1887 en SHE 16/2159
Instantie:
gemeente