E03.98.0361 Wisch

Onderwerp:  Functieverandering - splitsing, bescherming voormalige agrarische bedrijfswoning t.o.v. stankhinder van voormalige eigen bedrijf, categorie-indeling, stankhinder

Inleiding:
Er is een revisievergunning verleend voor een varkensfokbedrijf. In 1991 was er voor een gemengd bedrijf een revisievergunning verleend. Dit bedrijf is gesplitst in een varkensfokbedrijf en een woning van derden. Deze voormalige bedrijfswoning is gelegen op ongeveer 20 meter van de onderhavige inrichting.

Volgens verweerders is de voormalige bedrijfswoning geen stankgevoelig object, nu deze woning en de veehouderij zich binnen hetzelfde bouwblok bevinden. Verweerders zijn voorts van mening dat, ondanks het feit dat er sprake is van een aanmerkelijke uitbreiding van de inrichting, met 53 mestvarkeneenheden, met deze woning geen rekening hoeft te worden gehouden. Zij stellen dat appellanten immers reeds bij de splitsing van de inrichting ervan op de hoogte waren dat de bij de splitsing 'vrijkomende' en aan de vergunninghouder toekomende rechten zouden worden benut. Verweerders zijn voorts van mening dat appellanten, gelet op de autonome en algemeen bekende ontwikkelingen in de agrarische wereld, hadden kunnen weten dat de ammoniakemissierechten middels zogenaamde Groen Label-stallen kunnen worden benut. De uitbreiding van de inrichting was derhalve voor appellanten voorzienbaar, zodat hun woning wat stank aangaat buiten beschouwing kan blijven.

Afdeling:
Verweerders hebben het onderdeel over functieverandering uit paragraaf 2.2, onderdeel 6, derde alinea van de Richtlijn 1996 gehanteerd. Dit is niet in strijd met het recht te achten.

Uitgangspunt hierbij is dat wanneer een woning en een veehouderij zich binnen hetzelfde bouwblok bevinden, de woning voor de veehouderij geen gevoelig object is. De Richtlijn 1996 geeft vervolgens aan dat wanneer de veehouder een aanmerkelijke uitbreiding van zijn bedrijf aanvraagt, beoordeeld moet worden of de gebruiker van de desbetreffende woning deze uitbreiding indertijd in redelijkheid had kunnen voorzien. Het standpunt van verweerders dat in onderhavig geval sprake is van een aanmerkelijke uitbreiding in de zin van de Richtlijn 1996, nu het aantal mestvarkeneenheden toeneemt van ongeveer 80 naar 133, houdt de Afdeling voor juist. Niet duidelijk is waar verweerders hun stelling op baseren dat appellanten bij de splitsing op de hoogte waren van alle ammoniakemissierechten. Uit de stukken kan in ieder geval niet worden afgeleid dat indertijd voor appellanten was te voorzien dat de bij de splitsing 'vrijkomende' rechten, behorende bij het deel van de voormalige inrichting waar nu deze voormalige bedrijfswoning is gesitueerd en in eigendom blijvend bij de erven van de toenmalige eigenaar,  door de vergunninghouder ten behoeve van de onderhavige inrichting zouden worden benut. Immers, de vergunninghouder had op dat moment niet de beschikking over die rechten en niet is gebleken dat appellanten wisten of hadden kunnen weten dat de erven van de toenmalige eigenaar die rechten aan vergunninghouder zouden doen toekomen. Evenmin valt die voorzienbaarheid te herleiden uit de door verweerders aangehaalde autonome en algemeen bekende ontwikkelingen in de agrarische wereld.

De motivering is onvoldoende draagkrachtig.

Datum uitspraak:
30 mei 2000
Zaaknummer:
E03.98.0361
Vindplaats:
JM2000-9/134
Instantie:
gemeente