M.e.r.-plicht in geval van een passende beoordeling
M.e.r.-plicht en passende beoordeling
Volgens art. 7.2a lid 1 Wm zijn plannen die volgens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt m.e.r.-plichtig. Pas op: de definitie van ‘plan' is in dit kader breder dan de definitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Hieronder kunnen ook besluiten in het kader van het Besluit m.e.r. vallen. Zo is een bestemmingsplan waarin de m.e.r.-plichtige activiteit geheel (of gedeeltelijk) als eindbestemming wordt opgenomen een besluit in het kader van het Besluit m.e.r.. Maar het is ook een wettelijk verplicht plan waarvoor een plicht tot passende beoordeling kan bestaan.
Wettelijk verplichte plannen
Wettelijk verplichte plannen zijn plannen waarvan de noodzaak tot opstellen is vastgelegd in formele wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen en verordeningen. Bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan door de gemeenteraad volgens de Wet ruimtelijke ordening (art. 3.1 Wro). Een voorbeeld van een plan dat niet wettelijk verplicht is: "Gedeputeerde staten kunnen de gebiedscommissie gehoord besluiten tot toepassing van landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan" (artikel 17 Wet inrichting landelijk gebied).
Bestuursrechtelijk verplichte plannen
Bestuursrechtelijk verplichte plannen zijn plannen die voortvloeien uit bestuursrechtelijke bepalingen. Bijvoorbeeld van een hoger bestuursorgaan met binding voor een lager bestuursorgaan. Bijvoorbeeld als in een reconstructieplan is opgenomen dat dit verder moet worden uitgewerkt in een inrichtingsplan.
Plannen die niet m.e.r.-plichtig kunnen zijn
In art. 7.3 Wm wordt een uitzondering gemaakt voor:
- plannen die alleen te maken hebben met de landsverdediging of een noodsituatie als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden
- plannen die over begroting of financiën van het Rijk, de provincie, de gemeente of een waterschap gaan. Deze plannen vallen niet onder de m.e.r.-plicht.
Verplichte passende beoordeling
In welke gevallen het maken van een passende beoordeling voor plannen verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), is geregeld in art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming. Een passende beoordeling voor een plan is pas aan de orde wanneer dat plan voldoende concreet is. Als het plan niet voldoende concreet is, vervalt de plicht om een passende beoordeling uit te voeren. Daarmee vervalt dan ook de m.e.r.-plicht. Dit blijkt uit de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (nr: 200701901/1, d.d. 21 december 2007) over het regionaal structuurplan van het Knooppunt Arnhem - Nijmegen KAN).
Uitzondering mogelijk voor kleine gebieden en kleine wijzigingen
In art. 7.2a lid 2 Wm is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen voor de hier beschreven m.e.r.-plicht voor plannen waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt.
Is alleen vanwege een passende beoordeling een plan-m.e.r.-plicht van toepassing is (en dus niet vanwege de categorieën in het Besluit m.e.r.)? Dan mag in sommige gevallen een plan-m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Er moet sprake zijn van een klein gemeentelijk gebied of een kleine wijziging van een plan waarvan het bevoegd gezag eerder beoordeeld heeft dat die geen aanzienlijke milieueffecten heeft. De beoordelingscriteria voor plan-m.e.r.-beoordeling zijn vergelijkbaar met de criteria voor project-m.e.r.-beoordeling en staan in bijlage II van de Europese Smb-richtlijn.