200200465/1

Onderwerp: Categorie-indeling, bebouwde kom, categorie I/II/III, stankhinder

Inleiding:
Appellanten voeren aan dat hun woning als categorie I moet worden gezien. De inrichting en de omliggende woningen liggen binnen de grens van de bebouwde kom van Swalmen zoals die in het kader van de Wegenverkeerswet is begrensd.  Volgens verweerders is sprake van een categorie III-omgeving.

Afdeling:
De Afdeling heeft ter zitting vastgesteld dat de woning een categorie III object is. Dat de woning binnen de bebouwde kom ligt, maakt op zichzelf niet dat deze moet worden aangemerkt als een categorie I-object in de zin van de Brochure 1985. Niet de begrenzing van de bebouwde kom ingevolge de Wegenverkeerswetgeving, maar de aard van de omgeving is doorslaggevend voor de categorie-indeling. In het desbetreffende gebied liggen weliswaar enkele burgerwoningen, maar deze bevinden zich te  midden van agrarische bedrijven en zijn niet zo geconcentreerd dat het gebied daardoor een bepaalde woonfunctie verkrijgt als vereist in een categorie II-situatie.

Onderwerp: artikel 8.18 lid 2 Wm, voltooien

Inleiding:
Verweerders hebben de termijn waarbinnen de inrichting moet zijn voltooid vastgesteld op 5 jaar, te rekenen vanaf het moment dat de onderhavige vergunning onherroepelijk wordt.

Hiertoe hebben zij gesteld dat de investeringskosten per vleesvarkenplaats bij een kleine nieuw te bouwen stal als de onderhavige beduidend hoger liggen dan de kosten voor een stal met het dubbele aantal vleesvarkenplaatsen. Bovendien liggen volgens hen voor een kleine stal als de onderhavige de jaarkosten per vleesvarkenplaats hoger en de opbrengsten lager dan voor een grote stal. Om een hogere opbrengst te realiseren heeft de vergunninghouder er volgens verweerders voor gekozen om de stal in eigen beheer te bouwen. De beschikbare arbeidskracht is volgens hen evenwel beperkt, omdat de zoon van vergunninghouder, die zal helpen bij de bouw, pas over enkele jaren de landbouwschool verlaat. Ter zitting is in dat verband gesteld dat het voornemen bestaat dat de zoon dan als opvolger van de vergunninghouder de inrichting zal drijven. De realisatie van de varkensstal vergt daarom een langere tijd dan 3 jaar, aldus verweerders. Daarbij komt, zo stellen zij, dat de zogenoemde varkensrechten in 2005 vervallen. Omdat het gezien de korte afschrijvingstermijn van 3 jaar economisch niet verantwoord is om vóór 2005 nog varkensrechten te kopen, kan met de omzetting van de inrichting niet eerder worden begonnen dan in dat jaar, aldus verweerders.

Afdeling: 
De Afdeling ziet in hetgeen verweerders naar voren hebben gebracht geen grond voor het oordeel dat de onderhavige inrichting niet binnen 3 jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, zou kunnen worden voltooid en in werking gebracht. De door verweerders genoemde omstandigheden, te weten dat de zoon van de vergunninghouder eerst na 3 jaar beschikbaar zou zijn als arbeidskracht en dat de Wet herstructurering varkenshouderij, welke de zogenoemde varkensrechten regelt, ingevolge artikel 43a van die wet in 2005 vervalt, zijn onvoldoende voor de verwachting waarop het tweede lid van artikel 8.18 Wm doelt, nu de genoemde omstandigheden onverlet laten dat de inrichting ook binnen deze termijn voltooid en in werking gebracht kan worden.  Het besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 8.18, tweede lid, van de Wm.

Datum uitspraak:
23 oktober 2002
Zaaknummer:
200200465/1
Vindplaats:
JM 2003-1/4, AB Kort 2002-45/784, MilieuSelect 2002-10/7.17, M en R 2003-1/7
Instantie:
gemeente