Jurisprudentie Activiteitenbesluit

Melding bij type C-bedrijf

ABRvS, 30 juli 2014, 201211481/2/A4, Lingewaard. De Afdeling zegt het volgende over de melding Activiteitenbesluit: "Dat de normstelling voor bepaalde milieugevolgen van bepaalde activiteiten in vergunningplichtige inrichtingen daarmee is vervat in het Activiteitenbesluit milieubeheer, laat onverlet dat een wijziging van een vergunningplichtige inrichting moet worden verwerkt in de voor die inrichting geldende vergunning. Het doen van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is daarvoor niet voldoende, want een dergelijke melding kan de vergunning niet wijzigen."

Opmerking: deze passage kan verwarring oproepen. Dit komt omdat bij type C bedrijven meestal geen vergunning nodig is voor een verandering die wordt gedekt door hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. Zie hierover onze Vragen en antwoorden.
In de context van de rest van de uitspraak blijkt dat de Raad hiermee kennelijk bedoelt dat het bevoegd gezag bij wijziging van een vergunning eerder gemelde wijzigingen niet mag negeren. Het bevoegd gezag mag dus bij het opstellen van een revisievergunning of gewone wijzigingsvergunning niet uitgaan van de huidige situatie exclusief de gemelde wijzigingen. Denk bijvoorbeeld aan een plattegrond waarop ook gemelde wijzigingen moeten staan.

Moment van 'verkrijgen' rechten

Rechtbank Oost-Brabant, SHE 17/2409, 6 april 2018, Boxmeer.

Wanneer ontstaat het recht om een bepaalde hoeveelheid vee te houden als een bedrijf onder het Activiteitenbesluit valt? Het bestaan van deze rechten is van belang bij de toetsing aan artikel 3, vierde lid, van de Wgv. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk:

  • de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van indiening van een volledige melding van een inrichting in overeenstemming met het Activiteitenbesluit
  • de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van aanvaarding van een dergelijke melding
  • de indiener ‘verkrijgt’ rechten op het moment van feitelijke uitvoering van een dergelijke melding

De rechtbank kiest voor optie c) op basis van een redelijke uitleg van het Activiteitenbesluit. In artikel 3.115, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt gesproken over de geurbelasting die de inrichting veroorzaakte. Door een melding wordt nog geen geurbelasting veroorzaakt. Bovendien zouden inrichtingen de maximale milieuruimte binnen het Activiteitenbesluit kunnen gaan melden en claimen zonder er gebruik van te maken. Optie b) valt af omdat de mededeling van het bestuursorgaan geen rechtsgevolg heeft.

Het recht vanuit een omgevingsvergunning blijft wel behouden als een bedrijf daarna van rechtswege onder het Activiteitenbesluit is komen te vallen.

Bestaand of nieuw bedrijf?

Rechtbank Noord-Holland, Awb 12-2780, 13 december 2013, gemeente Texel. Het ging om een horecabedrijf. De vraag is of het een bestaande of nieuwe inrichting betreft. De rechter overweegt: "6.5 (...) De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de aard en de werking van de inrichting sinds 2009 in belangrijke mate zijn gewijzigd. De enkele stelling van verweerder dat het equivalente geluidsniveau binnen de inrichting voor 2009 minder dan 80 dB(A) bedroeg en thans meer dan 80 dB(A) bedraagt, acht de rechtbank, wat ook zij van de aannemelijkheid van die stelling, daarvoor onvoldoende.
De rechtbank acht van betekenis dat op de locatie sinds 1988 een horecabedrijf is gevestigd en dat op de locatie sindsdien ook altijd een horecabedrijf in werking is geweest. De tekst van en de toelichting op artikel 6.15 van het Activiteitenbesluiten bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat onder die omstandigheden geen overgangsrechtelijke bescherming toekomt aan de inrichting."

In de uitspraak van 20 december 2018 oordeelde de rechtbank dat sprake was van het oprichten van een nieuwe inrichting. Dit na een periode van leegstand (minder dan een jaar). De rechtbank vond doorslaggevend dat geconstateerd is dat op het perceel geen sprake meer was van een inrichting. Er werden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer verricht, de stallen stonden leeg, de melkinstallatie was niet meer aanwezig en het mestbassin niet meer in gebruik. Ook was in de nieuwe situatie sprake van een andersoortig bedrijf dan voorheen.

Omdat par.3.3.2 Activiteitenbesluit geldt, vervalt vergunningvoorschrift

Rechtbank Den Haag, AWB 12/3183, 3 maart 2014, Rijnwoude. Het gaat om een inrichting bestemd voor de opslag van mest, compost, grond, schors, afvalhout, grof puin, zand en afgewerkte olie, en de vermenging van deze stoffen (hoofdactiviteiten) en voor het ten hoogste 12 keer per jaar verwerken van snoeiafval (nevenactiviteiten). Het is een type C-bedrijf. De gemeente heeft een voorschrift (4.9) opgenomen over een wasplaats.
De Afdeling oordeelt: "Paragraaf 3.3.2 van het Activiteitenbesluit is van toepassing op de wasplaats bij het bedrijf. Er hoefden met betrekking tot de wasplaats dan ook geen voorschriften in de vergunning te worden opgenomen. Dit onderdeel van de vergunning wordt beoordeeld als een melding onder het Activiteitenbesluit. Het accepteren van een melding is niet op rechtsgevolg gericht en daarom niet appellabel.
Nu verweerder heeft toegegeven dat voorschrift 4.9 van het bestreden besluit onwenselijk is vanwege strijd met de aanvraag en met de voorschriften van het Activiteitenbesluit, moet het bestreden besluit ook in zoverre worden vernietigd.
Aangezien verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat voorschrift 4.9 van de vergunning komt te vervallen."

Vervallen vergunning heeft juridisch gezien nooit bestaan

ABRvS, 201301868/1/A4, 15 januari 2014, gemeente Dinkelland. Voor een bedrijf dat als type B onder het Activiteitenbesluit valt, is de eerder verleende vergunning van 3 juli 2013 vernietigd. Deze vergunning heeft juridisch gezien nooit bestaan, zodat men terugvalt op de eerder geldende vergunning.
De rechter zegt: "7.2. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling dat de vernietiging van het besluit van 3 juli 2012, voor zover daarbij vergunning is verleend voor het veranderen van een inrichting, tot gevolg heeft dat die vergunning geacht moet worden in juridische zin nooit te hebben bestaan. Dat betekent dat onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo op 1 januari 2013, de vergunning van 14 november 2000 de geldende vergunning voor de inrichting was."