Zorgplicht voor afvalwater vanuit algemene lozingsregels

In de algemene regels is naast specifieke lozingsvoorschriften ook een zorgplicht opgenomen. Met de zorgplicht wordt bedoeld dat degene die een lozing doet, een verantwoordelijkheid heeft voor de lozing. De lozing mag geen schade brengen aan het riool, de waterzuivering. Met de lozing wordt de bodem of het oppervlaktewater niet verontreinigd. De zorgplicht uit de algemene regels geldt niet voor lozingen die met een vergunning gereguleerd moeten worden.

In de algemene regels staat de zorgplicht voor de lozer in:

De zorgplicht voor lozingen van afvalwater luidt als volgt:

  • het voorkomen dan wel het zoveel mogelijk beperken van bodemverontreiniging;
  • het voorkomen dan wel het zoveel mogelijk beperken van de verontreiniging van het oppervlaktewater;
  • de bescherming van de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
  • het voorkomen van het ontstaan van afvalwater en, voor zover dat niet mogelijk is het doelmatig beheer van afvalwater.

Op basis van de zorgplicht geldt voor alle lozingen dat verontreiniging van afvalwater moet worden voorkomen. Bijvoorbeeld door het nemen van preventieve maatregelen. Het bevoegd gezag beoordeelt of de lozer voldoende maatregelen neemt en daarmee voldoet aan de zorgplicht. Overduidelijke strijdigheid met de zorgplicht:

  • het lozen van olie op het riool; of
  • het lozen van huishoudelijk afvalwater of ander vervuild afvalwater, op een schoonwaterriool.

Deze lozingen zijn dus op basis van de zorgplicht verboden. En daar kan het bevoegd gezag op handhaven. In de nota's van toelichting bij het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen wordt het volgende gezegd over de zorgplicht:

Zorgplicht bij lozing op het vuilwaterriool

Praktisch betekent de zorgplicht bijvoorbeeld dat een lozing in een vuilwaterriool in ieder geval aan de volgende voorwaarden moet voldoen:

  • de temperatuur niet hoger is dan 30°C;
  • de zuurgraad: 6,5 < pH < 10;
  • de sulfaatconcentratie lager dan 300 milligram per liter;
  • geen brand- of explosiegevaar kan veroorzaken; of
  • niet door een beerput, rottingsput of septictank is geleid.

Deze voorwaarden staan niet als voorschriften in de besluiten, omdat er vele situaties denkbaar zijn waar deze eisen sterk overdreven zijn. Riolering en RWZI ondervinden geen enkel nadelig effect als er een emmer water van 60°C in wordt leeggegooid. Bij een grote continue afvalwaterstroom van deze temperatuur zijn er wel onwenselijke effecten. En stoomwolken uit de rioolputten in de omgeving ervan is wel het minste effect.

Op basis van de zorgplicht kan het bevoegde gezag wel een aanpak van deze stoffen opstellen. Bij het opstellen van maatwerk voor een lozing op het riool is overleg tussen de rioolbeheerder en de waterkwaliteitsbeheerder aan te raden.

Voorbeelden van ongewenste riool lozingen

Er zijn ook lozingen die vanuit milieubelang ongewenst zijn om te lozen in het riool. Ongewenste lozingen kunnen bijvoorbeeld optreden bij:

  • het reinigen van gevels. Vooral de gebruikte methode en reinigingsmiddelen kan van grote invloed zijn op de schadelijkheid van de lozingen;
  • het lozen van bemalingswater van bijvoorbeeld bouwputten, waarbij vooral het geloosde volume de doelmatige werking van het openbaar riool en de achterliggende RWZI in gevaar kan brengen.

Zorgplicht bij andere lozingsroutes

Voor lozing op een hemelwaterriool geldt eigenlijk hetzelfde als bij een lozing op vuilwaterriool, er mag geen schade optreden aan het riool. Er is nog een extra aspect, de lozing mag geen verontreiniging van het oppervlaktewater veroorzaken. Het hemelwaterriool komt ongezuiverd in het oppervlaktewater uit. Het lozen van zuurstofloos water kan effect hebben op het ontvangende oppervlaktewater. Op basis van de zorgplicht zou een lozer het effect van de moeten nagaan.

Bij een lozing op de bodem of het oppervlaktewater mag geen verontreiniging optreden.

Handhaving op grond van zorgplicht

Afhankelijk van de (water)bezwaarlijkheid kan het bevoegde gezag ook direct handhavend optreden op grond van de zorgplicht. De zorgplicht geldt nadrukkelijk voor elke lozingsroute.

Interessant, voor handhaving op grond van de zorgplicht, is de volgende uitspraak van de Raad van State (in eerste aanleg): zaak 201012817/1/M1. De conclusie is hier dat handhaving op grond van de zorgplicht goed mogelijk is. Het bevoegd gezag moet alleen wel op enig moment aan de lozer duidelijk maken aan welke eisen deze lozing moet voldoen. Het duidelijk maken van de eisen gebeurt via een maatwerkvoorschrift op grond van het artikel waarin de zorgplicht staat. Maatwerkmogelijkheid op grond van de zorgplicht is bedoeld als vangnet.

Potentiele schadelijke stoffen, Zeer zorgwekkende stoffen

Bij de meeste activiteiten staan geen uitdrukkelijke eisen voor het potentieel aan zeer schadelijke stoffen of zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Denk bijvoorbeeld aan ZZS als Cd, Hg, PCB, et cetera. Eigenlijk geldt voor ZZS alleen een nullozing. Alleen verwacht de rijksoverheid niet dat bij een normale uitvoering van de beschreven activiteiten deze stoffen vrijkomen.

Als het afvalwater toch milieubelastende stoffen bevat die niet geregeld zijn, dan geldt de zorgplicht.

Voorbeeld:
Bij de lozing van grondwater bij ontwatering (artikel 3.2) zijn bijvoorbeeld maar voor een beperkt aantal parameters grenswaarden opgenomen. Dat terwijl grondwater op diverse plaatsen verontreinigd is en met verschillende stoffen. Genoemde parameters (ijzer, zuurstof) kunnen alleen op grond van artikel 3.2 geregeld worden. Bevat het grondwater bijvoorbeeld arseen dan kan dat wel gereguleerd worden met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.1.


Handhaven op de zorgplicht

De Raad van State heeft in een uitspraak, in eerste aanleg, aangegeven dat handhaven op grond van de zorgplicht, artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit of het Besluit lozen buiten inrichtingen, goed mogelijk is. De uitspraak geeft echter ook enkele aandachtspunten voor de verdere afhandeling, vooral in het handhavingstraject, dan wordt van het bevoegd gezag concreetheid verwacht. Het betreft: zaak 201012817/1/M1.