Monovergisten op boerderijschaal

Als er alleen dierlijke mest wordt vergist is er sprake van monovergisting. Bij mestvergisting op boerderijschaal is de afvoer en het gebruik van de mest na de vergisting vrijwel niet anders dan als er geen mestvergisting had plaatsgevonden. Er van uitgaande dat het bedrijf geen mest van derden aanvoert, is mestvergisting een bedrijfseigen agrarische activiteit.

Hieronder vindt u informatie over:

Ruimtelijke inpassing

Het hangt af van de mogelijkheden binnen het vigerende bestemmingsplan of het realiseren van een vergistingsinstallatie is toegestaan. Past deze niet in het bestemmingsplan? Dan is een omgevingsvergunning of bestemmingsplanaanpassing nodig. Als uw gemeente beschikt over een actueel bestemmingsplan is duidelijk waar de installatie wel en niet direct inpasbaar is.

Of monovergisting als agrarische (neven)activiteit wordt beschouwd, hangt af van de regels die in het bestemmingsplan staan. De gemeenteraad kan ervoor kiezen om in het bestemmingsplan agrarische activiteiten in globale, ruime termen te omschrijven en te koppelen aan de omvang van het bouwblok. Ook kan ze ervoor kiezen om nadrukkelijk mestvergistingsinstallaties binnen de agrarische bestemming toe te staan.

Een andere mogelijkheid is om in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen. Het bestemmingsplan kan dan gewijzigd worden voor de bouw van een mestvergistingsinstallatie. Dit biedt mogelijkheden voor maatwerk.

Een aandachtspunt bij de inpassing is de omvang van het bouwvlak in het bestemmingsplan en de daaraan gekoppelde bouwregels (volume en hoogte). De landschappelijke inpasbaarheid is door de boerderijschaal van de installatie meestal geen groot probleem. Wel is deze inpasbaarheid sterk afhankelijk van de lokale situatie en het eigen beleid van de gemeente.

Het opheffen van de strijdigheid met het bestemmingsplan in een specifieke situatie kan via de omgevingsvergunning afwijken. Met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo kan, naast de omgevingsvergunning milieu, het afwijken van het bestemmingsplan worden geregeld.

Als u alleen de ruimtelijke inpasbaarheid wilt regelen, zonder omgevingsvergunning milieu, gebruik dan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo. Mestvergisting staat namelijk in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de vroegere kruimellijst). Hiervoor geldt dan de reguliere procedure.

Zonering

Voor de zonering rond mestvergistingsinstallaties staan richtafstanden in de Handreiking bedrijven en milieuzonering (VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten)). De afstanden voor veiligheid zijn volgens RIVM licht onderschat.

Daarnaast moeten bedrijven met dergelijke installaties voldoen aan eisen uit het Activiteitenbesluit. Vanuit de omgekeerde werking kan dit ook relevant zijn bij de realisatie van bijvoorbeeld woningen.

Handreiking bedrijven en milieuzonering (VNG)

In de Handreiking van de VNG zijn de installaties voor monovergisting niet specifiek benoemd, covergisting wel. Voor monovergisting kan aangesloten worden bij de afstanden voor covergisting. Omdat het om kleinere installaties gaat, zullen deze afstanden waarschijnlijk aan de ruime kant zijn.

De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG (VNG, maart 2009) adviseert een richtafstand van 100 meter rond installaties voor covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie. Dit is gebaseerd op afstanden van 100 meter voor geur en geluid, 50 meter voor stof en 30 meter voor veiligheid. Voor installaties voor co-vergisting is de afstand voor veiligheid licht onderschat (RIVM 2008 en 2010, zie verder onder 'Opslag van vergistingsgas'). Bepalend voor veiligheid is de opslag van biogas. Volgens RIVM geldt voor veiligheid een afstand van 50 meter.

Activiteitenbesluit

Naast de Handreiking Bedrijven en milieuzonering kan ook aangesloten worden bij de voorschriften uit het Activiteitenbesluit (omgekeerde werking). Dit geldt voor zowel het realiseren van een geurgevoelige bestemming als voor het realiseren van een installatie voor mestvergisting.

De voorschriften voor 'kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen' staan in paragraaf 3.5.10 van het Activiteitenbesluit. De voorschriften zijn van toepassing op inrichtingen type B en C.

De eisen van het Activiteitenbesluit gelden voor het vergisten van dierlijke mest met een verwerkingscapaciteit van ten hoogste 25.000 kubieke meter mest per jaar en het opslaan, bewerken en transporteren van vergistingsgas met een capaciteit voor de opslag in opslagtanks van ten hoogste 20.000 liter (uitsluitend in combinatie met monovergisting). Bij een grotere verwerkingscapaciteit van de monovergister is een omgevingsvergunning milieu nodig.

Omgekeerde werking
De eisen uit het Activiteitenbesluit hebben betrekking op het agrarisch bedrijf. Vanuit de 'omgekeerde werking' zal bij de realisatie van bijvoorbeeld woningen (geurgevoelig object) nabij een agrarisch bedrijf met monovergisting ook rekening gehouden moeten worden met de afstanden uit het Activiteitenbesluit. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet immers aangetoond worden dat het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Afstand ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Op basis van het Activiteitenbesluit gelden de volgende afstanden tussen de vergistingsinstallatie en kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten:

  1. Tussen een gaszak met vergistingsgas en buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is de afstand ten minste 50 meter. Gerekend vanaf het middelpunt van de gaszak.
  2. Tussen een opslagtank voor vloeibaar biogas en buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is de afstand ten minste 50 meter. Gerekend vanaf het aftappunt van de opslagtank.
  3. Binnen de afstanden, genoemd in het eerste en tweede lid, is overnachting en recreatief verblijf door derden niet toegestaan.

Afstand ten opzichte van een geurgevoelig object
Op basis van het Activiteitenbesluit gelden de volgende afstanden tussen een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten en een geurgevoelig object:

  • Geurgevoelig object binnen bebouwde kom: 100 m
  • Geurgevoelig object buiten bebouwde kom: 50 m

Als blijkt dat de geurhinder het aanvaardbaar niveau overschrijdt kan het bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift eisen opleggen aan:

  • de situering van de voorziening
  • het gesloten uitvoeren van de voorziening
  • de ligging en afvoerhoogte van het emissiepunt, als emissies worden afgezogen
  • de toepassing van een doelmatige ontgeuringsinstallatie

Bovenstaande geldt met name voor bestaande situaties. Maar ook bij de realisatie van een nieuwe geurgevoelige functie binnen de afstanden uit het Activiteitenbesluit zijn, in overleg met het agrarisch bedrijf, afspraken mogelijk over de monovergisting. Deze afspraken moeten dan vastgelegd worden via maatwerkvoorschriften. Hierbij vindt de afweging plaats bij bevoegd gezag. Het belang van de woningbouw wordt afgewogen tegen het belang van het agrarisch bedrijf.

Rapporten RIVM externe veiligheid

Voor de opslag van vergistingsgas in een gasreservoir gelden veiligheidsafstanden. Voor de veiligheidsafstanden wordt geadviseerd aan te sluiten bij het RIVM-rapport Veiligheid grootschalige productie van biogas (RIVM, 2010) en het document Effect- en risicoafstanden bij de opslag van biogas (RIVM, 2008). Voor toepassing van deze documenten wordt onderscheid gemaakt naar de omvang van de biogasopslag:

  1. Opslag tot 4.000 kubieke meter
  2. Opslag groter dan 4.000 kubieke meter

Ad 1. Opslag tot 4.000 kubieke meter
Voor biogasopslag tot 4.000 kubieke meter is in normale omstandigheden een veiligheidsafstand van 50 meter voldoende, gerekend vanaf het midden van de biogasopslag (bron: RIVM). Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen liggen. Zo mogelijk moet ernaar gestreefd worden dat binnen die afstand ook geen beperkt kwetsbare objecten liggen. Zeker bij oprichting van een nieuwe installatie. Ook moet ernaar gestreefd worden dat de PR 10-6 contour niet buiten de grens van de inrichting komt te liggen.

Ad 2. Opslag groter dan 4.000 kubieke meter
Voor biogasopslagen groter dan 4.000 kubieke meter moeten ten minste de voorzieningen en eisen worden toegepast die voor de kleinere opslagen gelden (zie hierboven onder a). Bij grotere opslagen kan een grotere veiligheidsafstand nodig zijn. Een koppeling met een agrarische inrichting ligt dan niet meer voor de hand.

Meer informatie over mestvergisting en externe veiligheid is te vinden in de Handreiking covergisting van mest.

Relatie met bestemmingsplan (geur en veiligheid)

Bij monovergisting op boerderijschaal gaat het om bedrijven waar vee wordt gehouden. Om geurhinder te voorkomen zullen daardoor in het bestemmingsplan al afstanden van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige functies binnen de bebouwde kom of 50 meter ten opzichte van geurgevoelige functies buiten de bebouwde kom zijn opgenomen voor het bouwblok waar de dierenverblijven mogen worden neergezet. Dat betekent dat u voor mestvergisting op boerderijschaal bij een veehouderij geen aanvullende afstandseisen hoeft te stellen. Maar dit geldt alleen als:

  • de installatie wordt neergezet op het bouwblok waar ook de dierenverblijven mogen worden neergezet
  • voldaan wordt aan de afstanden voor geur

Bepalend voor veiligheid is de opslag van biogas. Volgens RIVM geldt voor veiligheid een afstand van 50 meter. Hieraan zal dus in het algemeen ook aan worden voldaan (omdat voor geur al 100 of 50 meter aangehouden wordt).