Achtergrondinformatie hogere waarde
Op deze pagina staat achtergrondinformatie over de procedure voor het hogere waarde besluit in het kader van de Wet geluidhinder. Deze informatie gaat over hogere waarden bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (met en zonder Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Een deel van de procedure vindt zijn grondslag in de Awb. Maar ook in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn bepalingen over de procedure te vinden. Op deze pagina vindt u aanvullende informatie op de procedureschema's voor hogere waarden:
- Bevoegd gezag
- Verzoek tot hogere waarden
- Inhoudelijke afweging hogere waarden
- Hogere waarden bij reconstructie
- Belanghebbende bij hogere waarde
- Relatie hogere waarde en bestemmingsplan of omgevingsvergunning
- Inschrijving in kadaster
De VROM-Inspectie ging in 2008 na of:
- de gemeenten aan de regelgeving voldoen
- alle mogelijke maatregelen in beeld brengen
- haalbare maatregelen toepassen in situaties waarin een verhoogde geluidsbelasting onvermijdelijk is
Ook onderzochten zij in hoeverre burgers informatie krijgen over de verhoogde geluidsbelasting in hun (woon)omgeving. Daarbij keken zij ook naar of burgers kunnen beschikken over informatie over de geluidsbelasting in hun (woon)omgeving. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen kunt u lezen in Geluid? We willen het niet horen! (pdf, 1.4 MB) [Pdf, 1,37 Mb]
Bevoegd gezag
De regel is dat de burgemeester en wethouders bevoegd zijn een hogere waarde vast te stellen. Dit geldt alleen binnen de grenzen van hun gemeente (art. 110a lid 1). Hierop zijn een aantal uitzonderingen:
Burgemeester en wethouders van een naastgelegen gemeente zijn bevoegd (art. 110a lid 2):
- Als de activiteit waarvoor de hogere waarde nodig is, in de buurtgemeente ligt. Denk aan de aanleg of reconstructie van een weg, aanleg of wijziging van een gezoneerd industrieterrein.
Gedeputeerde staten zijn bevoegd (art. 110a lid 7):
- Bij de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg. Of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie.
- Bij de vaststelling of wijziging van een zone rond een industrieterrein. Dit terrein moet 'de titel' regionaal belang dragen. Dit gebeurde dan bij provinciale verordening op basis van de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening.
Minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd:
- bij sanering industrielawaai (art. 63 lid 2).
- bij sanering wegverkeerslawaai (art. 90 lid 2).
- bij sanering spoorweglawaai (art. 4.23 lid 2 Bgh).
Verzoek tot hogere waarde
Verzoeker
In hoofdstuk 5 van het Bgh staat wie een verzoek tot een besluit hogere waarden kan indienen. Dit is afhankelijk van de situatie. Meestal zijn burgemeester en wethouders zelf het bevoegde gezag voor het vaststellen van hogere waarden. Zij beslissen ambtshalve. Daarom is het verzoek tot vaststelling minder van belang.
Hieronder staat aangegeven wie in welke situatie een verzoek kan indienen:
Verzoeker bij een zone rond een industrieterrein (art. 5.1 lid 1 Bgh):
- degene die het beheer voert over het industrieterrein waarvoor men de hogere waarde vraagt.
- het bestuur van de Kamer van Koophandel en fabrieken van het gebied waarin het industrieterrein ligt of komt te liggen.
Verzoeker bij een zone rond een industrieterrein van regionaal belang (art. 5.1 lid 2 Bgh):
- degene die het beheer voert over het industrieterrein waarvoor men de hogere waarde vraagt.
- het bestuur van de Kamer van Koophandel en fabrieken van het gebied waarin het industrieterrein ligt of komt te liggen.
- burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen, de andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen liggen of komen te liggen.
- burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het industrieterrein ligt of komt te liggen.
Verzoeker bij een zone langs een weg (art. 5.2 Bgh):
- de wegaanlegger.
- de wegbeheerder (in het geval van reconstructie).
Verzoeker bij een zone langs een spoorweg (art. 5.3 Bgh):
- burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de woningen, de andere geluidsgevoelige gebouwen of de geluidsgevoelige terreinen liggen of komen te liggen.
- burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de spoorweg liggen of komen te liggen.
-
de spoorwegexploitant, als het gaat om de aanleg of wijziging van een spoorweg.
Inhoud van het verzoek
In art. 5.4 Bgh staat aan welke eisen het verzoek ten minste voldoet. Het verzoek omvat ten minste:
- de gevraagde hogere waarde
- de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen
- de resultaten van het akoestisch onderzoek
- een verklaring dat maatregelen zullen worden getroffen als de geluidsbelasting:
-door het industrieterrein
-de weg
-of de spoorweg
-binnen de woning of andere geluidsgevoelige gebouwen bij gesloten ramen meer bedraagt dan de toegestane binnenwaarde.
Bij het verzoek bevinden zich één of meer kaarten (art. 5.4 lid 2 Bgh) met verklaring. Die kaart of kaarten moeten voldoen aan de volgende voorschriften (art. 3.8 lid 4 Bgh):
- de kaarten tekent men op een duidelijke ondergrond.
- de begrenzing van het gebied waarop het plan betrekking heeft, staat met een duidelijke lijn op de kaarten.
- de kaarten vervaardigt men op een schaal van ten minste 1 op 10 000. Dit geldt niet als de omvang van het gebied of de aard van het plan een andere schaal nodig maakt.
- uit de kaarten moet blijken hoe het plangebied aansluit op gebied daaromheen.
- Liggen in het plan gronden waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt? Dan worden deze gedeelten vervat in:
-één of meer kaarten op een schaal van ten minste 1 op 2500;
-waarop de kadastrale grenzen, sectie en nummers van de in deze gedeelten van het plan begrepen percelen staan. - Bestaat een bestemmingsplan uit meerdere kaarten? Dan moet uit een overzichtskaart de aansluiting van de kaarten onderling en de aansluiting aan het daaromheen gelegen gebied volgen.
- op de kaarten staat de schaal en de noordpijl.
- op de kaarten staan de bestaande gebouwen en de namen van de belangrijkste wegen, straten en waterwegen.
- de kaarten moeten op duidelijke en overzichtelijke zijn.
- zij moeten van duurzaam materiaal zijn en goed vermenigvuldigbaar zijn.
Op de kaarten staan de volgende zones en gebieden, voor zover de woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen waarop het verzoek betrekking heeft, daarbinnen liggen of komen te liggen (bestaand of toekomstig):
De kaart of kaarten geven in elk geval aan:
-
de zone langs de weg of wegen en de ligging van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen;
-
bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen, en
-
als hiervan sprake is, de ligging van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen
-een geluidszone rond een industrieterrein
-een geluidszone langs een spoorweg
-een andere geluidszone
-een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart.
Ook bij het ambtshalve nemen van een besluit hogere waarden moet bovenstaande informatie in het ontwerp-besluit staan (art. 5.5 Bgh).
Een hogere waarde neemt het bevoegde gezag altijd met het oog op een ander besluit. Denk aan een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning. Een bestemmingsplan stelt het bevoegde gezag meestal zelf vast. Zij leveren dan ook de onderbouwing aan voor de hogere waarde. Een omgevingsvergunning verleent het bevoegde gezag op aanvraag. Het verdient in dit geval aanbeveling dat de aanvrager ook de onderbouwing aanlevert. Op basis daarvan kan het bevoegde gezag een hogere waarde verlenen.
Inhoudelijke afweging hogere waarden
Een hogere waarde (op verzoek) hoeft het bevoegde gezag niet te worden verlenen. Dit is wel een besluit waartegen beroep mogelijk is. Een hogere waarde mag het bevoegde gezag alleen verlenen als:
-toepassing van maatregelen
-gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting;
-onvoldoende doeltreffend is, of;
-overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (art. 110a lid 5).
Om te bepalen of dit laatste het geval is kan men bij wegverkeerslawaai en spoorweglawaai het doelmatigheidscriterium in de "Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder" gebruiken.
In een "Hogere waarde beleid" kan het bevoegde gezag aangeven in welke situaties en onder welke voorwaarden zij meewerkt aan een verzoek. Een hogere waarde beleid biedt voordelen in kwaliteit, tijdwinst en rechtszekerheid. Voor meer informatie over een hogere waarde beleid verwijzen wij naar de folder Geluidsbeleid Hogere Waarden (pdf, 1.6 MB).
Hogere waarden bij reconstructie
- Een besluit hogere waarden in het kader van een reconstructie van een weg of een wijziging van een spoorweg buiten de Tracéwet om. (Zonder een ruimtelijke procedure).
In de Wgh staat niet hoe de koppeling (in tijd) plaatsvindt tussen een ontwerp-projectbesluit en een reconstructie- of wijzigingsbesluit. Het ontwerpbesluit hogere waarden hoeft men dus niet gelijktijdig met een reconstructie- of wijzigingsbesluit ter inzage te leggen. - Een besluit hogere waarden in het kader van een reconstructie van een weg of een wijziging van een spoorweg buiten de Tracéwet om. (Zonder een ruimtelijke procedure).
Voor de beroepstermijn voor het besluit hogere waarden in het kader van een reconstructie van een weg of wijziging van een spoorweg buiten de Tracéwet om staat in de Wgh niets over het begin van de beroepstermijn. Dan geldt art. 6:8 lid 4 Awb: de beroepstermijn begint een dag na terinzagelegging van het besluit.
Relatie hogere waarde en bestemmingsplan of omgevingsvergunning
Een hogere waarde neemt men altijd met het oog op een ander besluit. Er is daardoor altijd sprake van twee aparte besluiten. Deze besluiten hebben allebei hun eigen procedures en dit kan tot verwarring leiden. Daarom staan hieronder per variant de procedures die het bevoegde gezag moet doorlopen. Er is een onderscheid tussen een hogere waarde voor:
-een bestemmingsplan;
-een omgevingsvergunning met Afdeling 3.4 Awb. (Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3, Wabo);
- een omgevingsvergunning zonder Afdeling 3.4 Awb. (Artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo).
Een bestemmingsplan een eigen procedure heeft op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft een omgevingsvergunning dit op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In artikel 110c van de Wgh staan de procedures voor de hogere waarde.
Voor een bestemmingsplan met hogere waarde geldt het volgende:
- voor de hogere waarde: zienswijzen en daarna in beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State;
- voor het bestemmingsplan: zienswijzen en daarna in beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State.
Voor een omgevingsvergunning (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3, Wabo) met hogere waarde geldt het volgende:
- voor de hogere waarde: zienswijzen en daarna beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State.
- voor de omgevingsvergunning: zienswijzen, daarna beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Raad van State.
Voor een omgevingsvergunning (artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, Wabo) met hogere waarde geldt het volgende:
- voor de hogere waarde: bezwaar en daarna beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State.
- voor de omgevingsvergunning: bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Raad van State.
Het is mogelijk deze procedures te stroomlijnen met de coördinatieregeling (Wro). In plaats van twee van elkaar afwijkende procedures geldt dan voor beide besluiten één uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb). Daarna is er rechtstreeks beroep (in één instantie) bij de Raad van State..
Inschrijving Kadaster
Volgens art. 110i lid 1 moet men het besluit hogere waarden registreren bij het Kadaster. Dit moet na het onherroepelijk worden van dat besluit. De kadastrale registratie betekent niet dat men de vastgestelde hogere waarde rechtstreeks aan het betrokken kadastrale perceel koppelt. Er komt slechts een aanduiding dat er een hogere waarde is vastgesteld. Het besluit daarover kan men opvragen bij het kadaster.
De kadastrale registratie geschiedt op het niveau van een kadastraal perceel of gedeelte daarvan. Dat houdt in dat men het besluit pas aan het kadaster aanbiedt ter inschrijving als daarbij ook de kadastrale aanduiding staat. Het is soms raadzaam de registratie pas te laten plaatsvinden als de definitieve kadastrale aanduiding bekend is. Denk hierbij aan globale bestemmingsplannen of appartementengebouwen waarvoor de kadastrale aanduiding tijdens het nemen van het besluit tot vaststellen van de hogere waarde nog niet bekend is.
Art. 110i lid 2 stelt dat als men een besluit hogere waarden intrekt, wijzigt of geen waarde meer heeft, men de kadastrale registratie daarop moet aanpassen.
Meer informatie staat in de Factsheet Kadastrale Registratie (pdf, 70 kB) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.