Wat wordt bedoeld met "andere of grotere nadelige gevolgen" en "een andere inrichting" in artikel 3.10, derde lid, Wabo

Vraag

Op grond van artikel 3.10, derde lid, Wabo mag voor een wijziging van het milieugedeelte van de omgevingsvergunning de reguliere procedure worden gebruikt als er geen sprake is van:

  • andere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan,
  • grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, of
  • een andere Wm-inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

Wanneer is er sprake van andere of grotere nadelige gevolgen of een andere inrichting?

Antwoord

Dat hangt er van af. Hieronder volgt een uitgebreide bespreking van de diverse factoren die een rol kunnen spelen. De kennis en jurisprudentie met betrekking tot artikel 3.10, derde lid, Wabo, is grotendeels gebaseerd op het voormalige artikel 8.19 van de Wet milieubeheer, dat dezelfde criteria hanteerde als artikel 3.10, derde lid.

Andere nadelige gevolgen voor het milieu

Met "andere nadelige gevolgen voor het milieu" wordt bedoeld dat de inrichting door de aangevraagde verandering andere milieueffecten gaat veroorzaken dan de milieueffecten die door de bestaande vergunning worden gereguleerd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de inrichting door de verandering een stof gaat emitteren die ze daarvoor niet emitteerde.

Grotere nadelige gevolgen

Hierbij is het de vraag of er sprake is van toename van één van de negatieve milieueffecten van de inrichting. Het is niet toegestaan om het ene milieueffect uit te ruilen tegen het andere (zie bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant, 19-07-2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:3008). Met andere woorden, men mag bijvoorbeeld niet een toename van het energieverbruik "compenseren" met een afname van de geluidsbelasting. Het gaat om de vraag of er grotere nadelige gevolgen zijn per elk milieueffect apart bekeken.

Ook mag niet een toename van de geluidsbelasting op locatie A "gecompenseerd" worden met een afname van de geluidsbelasting op locatie B. Zodra er op één punt binnen de inrichting sprake is van toename van de geluidsbelasting moet de uitgebreide procedure worden gevolgd.

Een andere inrichting

Bij de beoordeling of er sprake is van een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend, zijn verschillende aspecten van belang.

Relevant is allereerst of de inrichting onder dezelfde categorie-indeling van het Bor blijft vallen: als de verandering leidt tot een inrichting die (mede) in een andere categorie valt dan waarvoor vergunning is aangevraagd en verleend, is er sprake van een andere inrichting. Zie de Memorie van Toelichting bij artikel 8.19 Wm (TK 1998-1999, 26 552, nr. 3). Daar staat ook dat als er bijvoorbeeld een installatie wordt bijgeplaatst die op zichzelf ingevolge het Ivb (tegenwoordig: het Bor) vergunningplichtig is, er sprake kan zijn van een andere inrichting. Dit moet volgens het ministerie ook weer niet zo strak gelezen worden, dat dan altijd sprake is van een andere inrichting.

Ook als de inrichting onder dezelfde categorie blijft vallen, kan er sprake zijn van een andere inrichting. Men kan dan kijken naar onder andere de volgende aspecten:

  • Wat is de hoofdactiviteit van de inrichting?
  • Wat kon de burger verwachten? (wat zijn de milieugevolgen buiten de inrichting? Is de activiteit verweven met de inrichting of is het iets heel anders wat er los van staat?)
  • De grootte van de activiteit op zich (bij een grote inrichting is 5% iets heel anders dan bij een kleine inrichting).

Het ijkpunt: de omgevingsvergunning

De inhoud van de omgevingsvergunning is het ijkpunt voor de vraag of er sprake is van andere/grotere nadelige gevolgen voor het milieu of een andere inrichting. Wat nadrukkelijk niet de bedoeling is, is de feitelijke milieubelasting als uitgangspunt nemen. Er moet dus bijvoorbeeld altijd uitgegaan worden van de maximale vergunde emissie, niet de feitelijke emissie, ook al is die veel lager en betekent de aangevraagde uitbreiding een sterke toename ten opzichte van de feitelijke emissie.

Verder is het zo dat er getoetst wordt aan de gevolgen voor het milieu die volgens de geldende omgevingsvergunning zijn toegestaan. Er wordt dus in principe niet getoetst aan de activiteiten die zijn toegestaan. Soms ontbreekt er in de vergunning echter een preciese omschrijving van de toegestane gevolgen voor het milieu. Dan zal de toegestane milieubelasting moeten worden afgeleid uit de toegestane activiteiten. Wanneer bijvoorbeeld een aangevraagde wijziging van de activiteiten alleen een verhoogd energieverbruik met zich meebrengt terwijl de vergunning geen bepalingen met betrekking tot het energieverbruik bevat, dan zal moeten worden uitgegaan van het maximale energieverbruik dat kennelijk op grond van de vergunde activiteiten is toegestaan.

Enkele voorbeelden

Een bedrijf bouwt een zuiveringsinstallatie waardoor het minder verontreiniging loost

In dit geval lijkt de kans groot dat het via een uitgebreide procedure moet. Het zuiveren van water is immers een geheel nieuwe, niet ondergeschikte, activiteit voor het bedrijf en daarom kan er sprake zijn van een "andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend". Ook leidt de verandering door het toegenomen energieverbruik waarschijnlijk tot "andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan".

Een bedrijf wil een nieuw op de markt verschenen extractiemiddel toepassen. In de omgevingsvergunning staan alleen andere, oudere middelen genoemd.

Dat hangt er van af welke voorschriften er voor de betreffende milieubelasting in de vergunning staan. Als een bepaalde milieubelasting alleen geregeld wordt door één middelvoorschrift, zonder dat er doelvoorschriften zijn, mag een bedrijf, als de milieugevolgen toenemen of als niet duidelijk is of de milieugevolgen toenemen, alleen afwijken van het middelvoorschrift via de uitgebreide procedure. Het middelvoorschrift bepaalt in die situatie de omvang van de vergunde milieugevolgen.

Staat er naast een middelvoorschrift ook een doelvoorschrift in de vergunning met betrekking tot een bepaalde milieubelasting, dan mag je met de reguliere procedure afwijken van het middelvoorschrift, zolang maar binnen de grenzen van het doelvoorschrift gebleven wordt.

Een bedrijf wil uitbreiden over de grens van de inrichting zoals aangegeven in de tekening.

Het feit dat de inrichtingsgrenzen worden overschreden is op zich geen reden om de uitgebreide procedure te gebruiken. Ook uitbreidingen buiten de inrichtingsgrenzen mogen in sommige gevallen met de reguliere procedure worden vergund. Niet elke uitbreiding van de grenzen van de inrichting kan worden gezien als een toename van de negatieve milieueffecten of een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend.

Relevant hierbij is in ieder geval hoe groot de uitbreiding is. Als de inrichting anderhalf of twee keer zo groot wordt, zal waarschijnlijk de uitgebreide procedure moeten worden gebruikt, omdat er dan sprake is van een andere inrichting.

Ook kan er door verplaatsing van activiteiten een toename van negatieve milieueffecten zijn op een bepaalde locatie, bijvoorbeeld een toename van de geluidsbelasting doordat bepaalde activiteiten dichter bij woningen van derden worden uitgevoerd.

Een uitbreiding van bedrijfstijden die in strijd is met de aan de vergunning verbonden beperkingen ten aanzien van de bedrijfstijden terwijl wel wordt voldaan aan de geluidsnormen van de vergunning

Onder het regime van 8.19-melding is deze vraag twee maal in een bodemprocedure aan de orde geweest (ABRvS 18 juni 2003, 200201955/1 en ABRvS 11 september 2002, 200103472/1). In beide gevallen oordeelde de Raad dat de melding kon worden geaccepteerd. De kans is dus groot dat een dergelijk geval onder de Wabo met de reguliere procedure kan worden vergund.

Verder

Zie ook de FAQ Wanneer wordt het milieugedeelte van een omgevingsvergunning gewijzigd met de reguliere procedure?