M.e.r.-beoordeling

Er kan een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd voor besluiten en in sommige gevallen voor plannen.  Een project-m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als een activiteit genoemd staat in onderdeel D en deze worden vastgelegd in een kaderstellend plan geldt een plan-m.e.r.-plicht voor plannen genoemd in kolom 3. In sommige gevallen is een (informele) plan-m.e.r.-beoordeling mogelijk.

  • Is het plan kaderstellend voor mer(beoordelings)plichtige activiteiten en bevat het plan activiteiten uit kolom 1, maar al die activiteiten blijven onder de drempelwaarde uit kolom 2 ‘gevallen’ van onderdeel D? Dan mag het bevoegd gezag ook eerst beoordelen of het plan aanzienlijke milieugevolgen kan hebben (informele plan-m.e.r.-beoordeling). Als uit de plan-mer-beoordeling blijkt dat er geen aanzienlijke milieugevolgen zijn, en er dus geen plan-mer-plicht is, dan wordt dit nader toegelicht in het kaderstellende plan.
  • Is het plan niet kaderstellend voor mer(beoordelings)plichtige activiteiten en is de passende beoordeling de enige aanleiding is voor plan-m.e.r.? Dan is in sommige gevallen een plan-m.e.r-beoordeling mogelijk, namelijk als het plan enkel gaat over of over kleine wijzigingen. De plan-m.e.r.-beoordeling moet voldoen aan de criteria van bijlage II van de Europese Smb-richtlijn. Dit staat in artikel 3 van het Besluit m.e.r.

Bij een m.e.r.-beoordeling is het vaak niet noodzakelijk om diepgaand onderzoek uit te voeren. Er zijn genoeg hulpmiddelen, variërend van online tools, de ervaringen van eerdere soortgelijke projecten tot de specifieke kennis van een expert die kunnen zorgen dat met relatief weinig onderzoeksinspanning er toch goede uitspraken gedaan kunnen worden of de voorgenomen activiteit(en) leiden tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Zie voor meer  informatie hierover bijlage III mer-richtlijn c.q. bijlage II smb-richtlijn.

In deze module worden tips, voorbeelden en handreikingen gegeven bij het opstellen, begeleiden of toetsen van een m.e.r.-beoordeling. In Nederland is inmiddels veel ervaring opgedaan met het uitvoeren van m.e.r.-beoordeling dus naast het raadplegen van deze handreiking is het altijd goed om bij buurgemeenten, provincies of andere instanties om voorbeelden te vragen. In deze module over de ins en outs van de m.e.r.-beoordeling komen de onderstaand onderwerpen aan de orde:




Wanneer kaderstellend plan

In kolom 3 van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn per activiteit de plannen opgenomen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4 en daarom mogelijk m.e.r.-plichtig kunnen zijn. Per activiteit en besluit kunnen dat meerdere plannen zijn.

Maar wanneer is sprake van 'kader vormen voor'? Er bestaat geen (juridisch-technisch) eenduidig "equivalent" voor. In de wet is aangegeven dat in ieder geval locatie- of tracékeuzes en -vergelijkingen hieronder vallen. Maar het kan ook gaan om een niet locatiegebonden kader, zoals de peilhoogte voor een oppervlaktewater of de capaciteit van een afvalverwerkingsinstallatie.

De uitspraak in het plan moet enerzijds concreet genoeg zijn en bindend zijn voor een later m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. Anderzijds kan nog geen sprake zijn van een directe aanleg- of bouwtitel waarmee juridisch in de realisatie wordt voorzien, want in dat geval is geen sprake meer van een kader voor een later besluit maar van het besluit zelf.

De basisvraag die u moet beantwoorden is: welke keuzen worden met de vaststelling van het plan gemaakt en voor welke activiteiten wordt hierdoor een kader gevormd oftewel de toon gezet?

Deze keuzen hoeven:

  • Niet specifiek te zijn. Algemene uitspraken kunnen soms maar op één manier worden uitgelegd waardoor toch sprake is van een kader voor één of meer activiteiten.
  • Niet nieuw te zijn. Dit kan ook een herziening van een bestaand plan zijn waarmee al eerder gemaakte keuzen opnieuw worden vastgesteld (veel plannen hebben een maximale looptijd van 10 jaar). Dit is uiteraard alleen relevant voor het deel van de betreffende activiteit dat nog niet is gerealiseerd. Dat voor het oorspronkelijke plan vanwege deze activiteit(en) al een m.e.r.-procedure is doorlopen is daarbij niet van belang. Er is immers opnieuw sprake van een kader. Dit blijkt uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, zaak C-81/96, d.d. 18 juni 1998 (Amsterdamse Afrikahaven (Ruigoord)).