De aanpak bij het opstellen van een m.e.r.-beoordelingsnotitie

Centraal in de m.e.r.-beoordelingprocedure staat de notitie waarin beschreven staat of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Aan het opstellen van deze notitie zit één belangrijke randvoorwaarde: er moet aandacht besteed worden aan de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn 'overde milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De wijze waarop aandacht wordt besteed aan deze criteria is toch vormvrij.

U vindt hier informatie over de volgende onderwerpen:

De criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn

In bijlage III van de Europese richtlijn 'over de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In Bijlage III van de Europese richtlijn zijn deze drie hoofdcriteria verder aangevuld met subcriteria.

Een globale inhoudsopgave van de m.e.r.-beoordelingsnotitie

De structuur van een m.e.r.-beoordelingsnotitie is vormvrij. Aanbevolen wordt om aan te sluiten bij de indeling, zoals ook is toegepast in bijlage III van de Europese richtlijn. Dit betekent dat het 'hart' van de notitie moet bestaan uit de beschrijving van de diverse criteria. De inhoud van een m.e.r.-beoordelingsnotitie ziet er dan als volgt uit:

  1. Inleiding (wat is een m.e.r.-beoordeling en waarom wordt voor dit project een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd?)
  2. Kenmerken van het project
  3. Plaats van het project
  4. Kenmerken van de potentiële effecten

Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het uiteindelijke besluit of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. Het verdient aanbeveling om het beschrijven van de (mogelijke) effecten in de notitie en de daadwerkelijke beoordeling of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is uit elkaar te houden.

De kenmerken van het project

Als eerste hoofdcriterium wordt genoemd: de kenmerken van het project. Hierbij komen naast algemene gegevens van het project, zoals de locatie en de omvang van de voorgenomen activiteit ook zaken aan de orde op het gebied van het productieproces, gebruikte stoffen en technologieën (en de daarvan afgeleide afvalproductie, gebruik van grondstoffen, verontreiniging, hinder en risico's). Met name voor vergunningprocedures is het van belang de productieprocessen, gebruikte stoffen en technologieën zo accuraat mogelijk op te nemen. Deze informatie is meestal al voorhanden bij de initiatiefnemer.

Bij meer ruimtelijk georiënteerde projecten, bijvoorbeeld woningbouw (valt onder activiteit 11.2: stedelijk ontwikkelingsproject), spelen productieprocessen en dergelijke geen rol. Hier zijn andere kenmerken, zoals de verkeersaantrekkende werking, van belang. Deze kenmerken zijn ook noodzakelijk om uitspraken te kunnen doen over (mogelijke) belangrijke nadelige milieueffecten.

Ten slotte geldt dat aandacht moet worden besteed aan mogelijke cumulatie-effecten met andere nabijgelegen projecten. Zo zal de oprichting van een varkenshouderij bijvoorbeeld rekening moeten houden met een net vastgestelde bestemmingsplan met daarin 1.000 woningen op circa 500 meter afstand van de beoogde locatie.

Plaats van het project

Een voorgenomen activiteit vindt altijd plaats in een bepaalde omgeving, bijvoorbeeld een binnenstedelijk gebied, een historisch veenlandschap of een gebied met hoge ecologische waarden. Deze verschillende gebieden zijn in meer of mindere mate kwetsbaar voor nieuwe activiteiten. In de m.e.r.-beoordelingsnotitie kan aan de hand van beleidsdocumenten van de betreffende overheid de informatie over het gebied waarin de voorgenomen activiteit zich bevindt vaak eenvoudig opgezocht worden. Tegenwoordig is deze informatie vaak ook beschikbaar op internet. Voorbeelden hiervan zijn de locaties van Natura2000 gebieden, waterwingebieden, etc. Tip: kijk op de website van de betreffende overheid of op landelijke websites zoals www.saneringstool.nl.

Het gaat bij het criterium 'plaats van het project' niet alleen om het gebied waarin de activiteit in gelegen is, maar juist ook om aangrenzende gebieden. Zo is het bijvoorbeeld van belang om te weten of er Natura2000 gebieden in de omgeving zijn waarop de activiteit impact kan hebben. Ook moet u inzicht hebben in andere ontwikkelingen die in de nabijheid van het project spelen. Dit kan u helpen om te bepalen of er mogelijke cumulatie kan optreden door realisatie van activiteiten.

Kenmerken van de potentiële effecten

Waar het bij de criteria 'kenmerken van het project' en 'plaats van het project' vooral gaat om beschrijvingen van de voorgenomen activiteiten en de omgeving gaat het bij de 'kenmerken van de potentiële effecten' juist om de interactie tussen beiden. Hier worden dan ook de effectbeschrijvingen voor de beschouwde milieuthema's weergegeven.

Er wordt ingegaan op het bereik van het effect, hiermee wordt bedoeld tot waar is er sprake van significante wijzigingen bijvoorbeeld op het gebied van geluid, lucht en verkeersintensiteiten. Als sprake is van grensoverschrijdende effecten moeten deze apart benoemd worden.

Bij de optredende effecten zowel in het plangebied (dit is het gebied waar de voorgenomen activiteit in gelegen is) als het studiegebied (dit is het gebied tot waar de effecten als gevolg van de voorgenomen activiteiten kunnen reiken) moet aangegeven worden wat de duur, frequentie en omkeerbaarheid is. Het doel is uiteindelijk om te bepalen of er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

Diepgang van de m.e.r.-beoordelingsnotitie

Voor een m.e.r.-beoordelingsnotitie bestaan geen vereisten voor de diepgang van het onderzoek. Toch is meestal goed in te schatten voor welke thema's er meer informatie benodigd is. Zo is het niet noodzakelijk om alle thema's die gebruikelijk onderzocht worden in een milieueffectrapport in detail te beschouwen. Het gaat bij een m.e.r.-beoordeling vooral om de milieuthema's die de grootste impact hebben op de omgeving én om na te gaan of er (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Het is niet gebruikelijk om echt een diepgaand onderzoek uit te voeren.

Zo zijn bij een m.e.r.-beoordelingprocedure overde oprichting van een windturbinepark van 15 windmolens nabij een woonwijk thema's zoals verkeer, luchtkwaliteit en water minder van belang, maar moeten thema's zoals geluid en ecologie meer aandacht te krijgen in de m.e.r.-beoordelingsnotitie. De minder belangrijke thema's kunnen dan ook (zeer) beknopt beschreven worden. Immers in de verdere procedure (vergunningprocedure of bestemmingsplanprocedure) wordt naar deze thema's alsnog volwaardig onderzoek uitgevoerd. Wees beknopt waar het kan en ga vooral in op de meest relevante aspecten!

Voor de milieuthema's die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen dient van te voren nagedacht te worden over de wijze waarop de mogelijke effecten relatief eenvoudig bepaald kunnen worden. Hierbij gaat het vooral over tot welk detailniveau informatie nodig is om een juiste afweging te kunnen maken. Dit houdt in vrijwel alle gevallen geen berekeningen in, maar meer pragmatisch ingestoken werkwijzen. Een veel toegepaste en snelle manier om mogelijke effecten te bepalen is het gebruik van experts. Als een ontwikkeling bijvoorbeeld in de buurt van een ecologische waardevol gebied is gelegen kan een ecoloog van de betreffende gemeente of provincie waarschijnlijk al veel uitsluitsel geven over aanwezige soorten of gevoeligheid van het gebied. Ook zijn binnen veel gemeenten al databanken aanwezig met gegevens over diverse terreinen. Zo zijn wellicht al cijfers beschikbaar over de achtergronddepositie (bij Natura2000-gebieden), zodat hier eenvoudig gebruik van gemaakt kan worden.

Ook voor andere milieuthema's bestaan veel mogelijkheden om zonder uitgebreide berekeningen uitspraken te kunnen doen over mogelijke nadelige milieugevolgen. Te denken valt aan online databanken over luchtkwaliteit, ondergrond of archeologie. Ook kunt u gebruik maken van eenvoudige rekenmodellen zoals CAR II voor luchtkwaliteit en Standaard rekenmethode I voor geluid. Met deze eenvoudige, snel en simpel te hanteren modellen kunnen goede uitspraken gedaan worden over de impact van bepaalde activiteiten.

In het voorbeeld van het windturbinepark zou een indicatieve berekening voor geluid en een expert opinion van een met de locatie van het project bekende ecoloog voldoende informatie opleveren voor de uiteindelijke beoordeling of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen.

Gebruik nieuwe digitale hulpmiddelen en andere informatiebronnen

Steeds meer overheden beschikken over digitale informatie over de luchtkwaliteit, geluidhinder, Ecologische Hoofdstructuur, archeologische verwachtingswaarden, bodemkwaliteit, enzovoorts. Bij het opstellen van een m.e.r.-beoordelingsnotitie kan hier optimaal gebruik van worden gemaakt. Het is dus vaak niet nodig om gedetailleerd onderzoek te doen als reeds veel informatie beschikbaar is. Ook kan informatie gehaald worden over potentiële effecten uit vergelijkbare projecten of uit een eerder uitgevoerde (plan)m.e.r.-procedure voor de betreffende activiteit. De gevolgen zijn echter per activiteit verschillend!

Gebruik informatie uit de m.e.r.-beoordeling in de verdere planuitwerking

Of een m.e.r.-beoordeling nu leidt tot wel of geen m.e.r.-procedure, er is waardevolle informatie over diverse milieuthema's naar boven gekomen die gebruikt kan worden in de verdere planuitwerking. Hoewel waarschijnlijk niet alle milieuthema's even diepgaand zijn onderzocht kan op basis van de m.e.r.-beoordelingsnotitie mogelijk wel een betere onderzoeksmethodiek bepaald worden voor de planuitwerking. Als sprake is van een uitgebreide analyse voor één of meerdere milieuthema's in de m.e.r.-beoordelingsnotitie hoeft hier in het vervolg minder onderzoek voor plaats te vinden. Ook levert de m.e.r.-beoordeling wellicht suggesties op voor mitigerende maatregelen.

Zijn er andere alternatieven?

Het is gebruikelijk om in een m.e.r.-procedure alternatieven te onderzoeken. In een m.e.r.-beoordelingsnotitie is dit nog niet aan de orde. Het gaat immers om de beoordeling of een activiteit mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt. Toch is het in bepaalde gevallen zinvol om ook in een m.e.r.-beoordelingsnotitie te kijken naar alternatieven. Dit betreft niet alleen alternatieven voor de locatie, maar juist ook voor de inrichting op de voorgenomen locatie.

Het is zinvol om te kijken naar alternatieven als blijkt dat sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Op dat moment is namelijk duidelijk dat een m.e.r.-procedure uitgevoerd moet worden en het maakt de uit te voeren m.e.r.-procedure sterker als hierin ook alternatieven kunnen worden beschouwd die leiden tot minder impact op het milieu. Anders wordt in de m.e.r.-procedure vrijwel hetzelfde onderzoek uitgevoerd dat ook voor een vergunning of bestemmingsplan dient te worden uitgevoerd. Hier wordt dan een kans gemist!

Als geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is het ook niet noodzakelijk alternatieven te beschouwen, immers het beschouwde alternatief is goed inpasbaar.

De omgang met mitigerende maatregelen

In een m.e.r.-procedure is het gebruikelijk de trits: voorkomen, mitigeren en compenseren toe te passen. Onder het motto 'voorkomen is beter dan genezen' dient een project reeds zoveel mogelijk nadelige effecten te voorkomen. Als bij een m.e.r.-beoordeling blijkt dat door middel van een mitigerende maatregel, bijvoorbeeld een geluidswal of een technische maatregel aan een installatie, de effecten dermate beperkt worden dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen behoeft in principe geen m.e.r.-procedure doorlopen te worden. Er wordt dan wel vanuit gegaan dat de voorgenomen activiteit deze mitigerende maatregel verwerkt in verdere uitwerking. Wel is het van belang om alsnog na te gaan of in plaats van deze mitigerende maatregel nog andere alternatieven mogelijk zijn. Is dit het geval dan kan het alsnog wenselijk/nodig zijn om toch een m.e.r.-procedure uit te voeren.

Een plan-MER gebruiken om uitspraken te doen over een later uit te voeren m.e.r.-beoordeling

Voor activiteiten in onderdeel D, die voldoen aan de drempelwaarden en die vastgelegd worden in een plan (dat genoemd staat in kolom 3 van onderdeel D) geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar een (plan)m.e.r.-plicht.

Kaderstellende plannen en plan-m.e.r. bieden mogelijkheden voor het voorsorteren op een latere m.e.r.-beoordeling. In een plan-MER kan al worden beschreven in hoeverre de activiteiten waarvoor dat plan de kaders vormt, zullen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Aan een kaderstellend plan kan zodoende geheel of gedeeltelijk de functie worden gegeven aan de m.e.r.-beoordeling van vervolgbesluiten. Door hieraan aandacht te besteden in het plan-MER, dat voor het kaderstellende plan wordt opgesteld, kunnen de opvolgende m.e.r.-beoordelingen (voor de vervolgbesluiten waarvoor het plan de kaders stelt) gemakkelijker worden uitgevoerd. Als in een gemeentelijke structuurvisie bijvoorbeeld de ontwikkeling van 3.000 woningen wordt vastgelegd wordt in het bijbehorende plan-MER ingegaan op de milieugevolgen. Hoewel de analyse van milieuthema's op een globaler niveau wordt uitgevoerd dan bij een m.e.r. voor dit project noodzakelijk is, kunnen waarschijnlijk wel uitspraken gedaan worden over de impact van het plan op het milieu. Als uit het plan-MER reeds blijkt dat zich belangrijke nadelige milieugevolgen voordoen kunt u bij het vervolgbesluit, waarvoor eerst eigenlijk een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk zou zijn direct, kiezen voor een m.e.r. Andersom geldt ook dat als uit een plan-MER blijkt dat zich geen belangrijke nadelige milieugevolgen voordoen u dit kunt gebruiken in een vervolgfase. Het ontslaat u dan toch niet van de plicht om in een later stadium ook een m.e.r.-beoordeling uit te voeren, waarin dit wordt vastgelegd. Over alle relevante milieu-informatie beschikt u toch al!




Bijlage III

Bijlage III (van de Europese richtlijn 2011/92/EU)

In artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria:

1. Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project,
  • de cumulatie met andere projecten,
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
  • de productie van afvalstoffen,
  • verontreiniging en hinder,
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten:
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik,
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied,
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
    a. wetlands
    b. kustgebieden
    c. berg- en bosgebieden
    d. reservaten en natuurparken
    e. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
    f. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen over milieukwaliteit reeds worden overschreden;
    g. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
    h. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking),
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect
  • 'de waarschijnlijkheid van het effect,
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.