Milieuneutrale wijzigingen bij veehouderijen

Bij een milieuneutrale verandering van de omgevingsvergunning milieu geldt de reguliere voorbereidingsprocedure.

Dat volgt uit artikel 3.10, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Meer hierover leest u in vraag en antwoord Wanneer wordt het milieugedeelte van een omgevingsvergunning gewijzigd met de reguliere procedure?

In jurisprudentie is aan de orde gekomen wat een milieuneutrale wijziging was bij veranderingen van veehouderijen. Hieronder staat een overzicht van uitspraken over artikel 3.10, derde lid Wabo (en zijn voorganger artikel 8.19 Wet milieubeheer).

Het overzicht is opgedeeld in:

Milieuneutrale wijzigingen

In de uitspraken hieronder was de rechter van mening dat het milieuneutrale wijzigingen waren.

Uitbreiding vleesvarkens en gespeende biggen met aanpassing huisvestingsystemen waardoor geurbelasting afneemt, maar wel overbelast blijft; geen m.e.r. nodig.

ABRvS, 201500855/1/A4, 30 september 2015, Oirschot: "Vast staat dat de wijziging ertoe leidt dat de door de inrichting veroorzaakte geurbelasting ter plaatse van de woning aan de Heikant 5 afneemt van 17,7 naar 12,9 odour units per kubieke meter, dat de achtergrondbelasting ter plaatse van deze woning afneemt en dat ook de emissies van ammoniak en zwevende deeltjes (PM10) afnemen. Gelet hierop is aannemelijk dat de wijziging ten opzichte van de reeds vergunde situatie leidt tot een afname van de milieugevolgen vanwege de inrichting, ook wat het aspect volksgezondheid betreft, zodat niet kan worden geoordeeld dat de wijziging belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dat na de wijziging een overbelaste geursituatie blijft bestaan, hetgeen het college niet wenselijk acht, kan geen grond zijn om in het kader van deze procedure over verlening van een omgevingsvergunning voor de wijziging een milieueffectrapport te eisen en op die manier te bewerkstelligen dat in de inrichting verdergaande geurreducerende maatregen worden getroffen." Bevestigd in hoger beroep.

Diverse wijzigingen

Rechtbank Almelo, 12/83 WABOA, 1 augustus 2012, Hof van Twente. Het ging onder andere om het verhogen van luchtwassers, wijzigingen laaddocks en verplaatsen opslag van spuiwater. Deze veranderingen waren milieuneutraal.

Aan elkaar schakelen gebouwen en het plaatsen van scherm

ABRvS, 201006555/2/M2, 3 september 2010, Oudewater.   "De melding heeft betrekking op een wijziging in de situering van de vergunde gebouwen in die zin dat de kippenstal en het gebouw waarbinnen zich de mestopslag en droogtunnel bevinden worden aan elkaar geschakeld. Tevens heeft de melding betrekking op het plaatsen van een scherm van 15 meter tussen het gebouw, waarbinnen zich de mestopslag en de droogtunnel bevinden, en het gebouw waarbinnen zich de eiersorteermachine en eieropslag bevinden. De situering van de luchtkoker blijft ongewijzigd en wordt geïntegreerd in het gebouw waarbinnen zich de mestopslag en droogtunnel bevinden. [....] [Verzoeker B] heeft in het verzoekschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zodat daarin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het college ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven."

Verplaatsing mestopslag

ABRvS, 200905363/1/M2, 28 augustus 2009, Aalten. "1.2. Niet in geschil is dat als gevolg van de verplaatsing van de vaste mestopslag naar de noordkant van de inrichting de kortste afstand tussen de vaste mestopslag en de woning van [verzoekers] verkleind wordt. De voorzitter overweegt dat het gaat om een geringe verkleining van de afstand. Deze afstand bedraagt na verplaatsing ongeveer 100 meter. De voorzitter stelt vast dat de gemelde verandering tevens inhoudt dat het grootste deel van de vaste mestopslag op grotere afstand dan waar de onderliggende vergunning van uitgaat van de woning van [verzoekers] komt te liggen. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter aannemelijk dat de gemelde verplaatsing van de mestopslag niet zal leiden tot een toename van stankhinder. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verplaatsen van de mestopslag niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu zal leiden dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken."

Aanpassing sheds en wijziging plaats loods en voersilo's

ABRvS, 200904315/1/M2, 22 juli 2009, Bergeijk. "2.1. Bij besluit van 2 november 2007 is een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor de inrichting in kwestie verleend. De bij brief van 31 maart 2009 gemelde verandering van de inrichting ziet op het aanpassen van sheds in verband met aanpassing van het bouwblok, de plaatsing van een klauterkooi op de kooien ten behoeve van het welzijn van de dieren en de wijziging van de plaats van de loods en de voersilo's.[...].3. De voorzitter merkt op dat uit de bij de melding van 31 maart 2009 verstrekte gegevens blijkt dat afgezien van de hiervoor genoemde veranderingen, het aantal te houden nertsen in de inrichting, anders dan [verzoekers] stellen, gelijk blijft aan het bij de revisievergunning vergunde aantal, namelijk 5.200 nertsen. De stelling dat een uitbreiding van het aantal nertsen plaatsvindt, met als gevolg een vergroting van de nadelige gevolgen voor het milieu, mist dan ook feitelijke grondslag. Ook voor het overige hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat de beoogde veranderingen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning mag veroorzaken, of dat er voor het college anderszins een reden zou zijn om de verklaring te weigeren."

Vergroten rundveestal en verplaatsen vaste mestopslag

ABRvS, 200708702/1, 6 augustus 2008, Wijk bij Duurstede. "Bij de melding wordt het veebestand niet gewijzigd. Verder is gebleken dat de mestopslag op grotere afstand van de woningen van [appellanten] komt te liggen dan onder de geldende vergunning het geval is en de voor stank relevante emissiepunten van de rundveestal niet op kortere afstand van de woningen van [appellanten] komen te liggen. Bovendien is gebleken dat de omvang van de bedrijfsactiviteiten - en daarmee de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting - met de melding niet wordt uitgebreid. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat na de vergroting van de rundveestal en de verplaatsing van de mestopslag binnen de inrichting niet kan worden voldaan aan de in de geldende vergunning opgenomen geluidgrenswaarden."

Andere locatie dieren

ABRvS, 200507048/1, 22 maart 2006, Raalte. Dieren worden op een andere locatie gehuisvest. Bij de melding wordt het veebestand niet gewijzigd, ook de afstand tussen het emissiepunt van de inrichting en het dichtstbijgelegen stankgevoelige object neemt niet af ten opzichte van die in de oorspronkelijke vergunde situatie.

Verbreden van een stal en verplaatsen luchtwassers

VzABRvS, 200509812/1, 1 februari 2006, Boxmeer. De melding heeft betrekking op het verbreden van de zeugenstal en het verplaatsen van de luchtwassers; het veebestand wijzigt niet. Verzoek voorlopige voorziening wordt afgewezen. "De afstanden van de emissiepunten van de stal tot de omliggende woningen van derden worden als gevolg van deze veranderingen niet kleiner. Door verweerder is voorts ter zitting door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt dat de cumulatieve stankhinder niet toeneemt. Reeds hierom faalt het beroep van verzoekers op de Richtlijn."

Veranderingen gebouwen binnen kwetsbaar gebied

ABRvS, 200503637/1, 2 november 2005, Hengelo. Ligging binnen 250 meter-zone. Veranderen van gebouwen ten opzichte van de verleende oprichtingsvergunning. De verandering betreft de integratie van de trainingsruimte en de stalruimte in één gebouw. De 8.19 melding volstaat.
“Ingevolge artikel 8 van de Wav is artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer niet van toepassing op het veranderen van een veehouderij, indien het veranderen betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf na de uitbreiding geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied.
Vaststaat dat de inrichting van vergunninghouder is gelegen in een zone van 250 meter rond een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 8 Wav. Nu echter de verandering van de inrichting geen betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën hoeft artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer niet om deze reden buiten toepassing te blijven.
De Afdeling stelt voorop dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat een dierenverblijf groter is dan in de eerder vergunde situatie. Eerst indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de melding worden geweigerd.
De Afdeling is van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gewijzigde inrichting niet kan voldoen aan de aan de vergunning verbonden voorschriften 3.1 tot en met 3.9 en 1.9 en 1.10. Evenmin hebben appellanten aannemelijk gemaakt dat de omvang van de geluidsrelevante activiteiten is gewijzigd. Ter zitting is door appellanten niet bestreden dat de afstand van de emissiepunten tot de dichtstbijzijnde woning niet afneemt. Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de afstand van de emissiepunten tot het kwetsbaar gebied afneemt.”

Diverse wijzigingen

ABRvS, 200500019/1, 8 juni 2005, Flevoland De melding heeft betrekking op het verplaatsen van een voerkeuken, een losplaats en voedersilo's, het verkleinen van de opslagcapaciteit van veevoer, het aantal ventilatoren in de luchtwasinstallatie, het wijzigen van de afmetingen van het stalgebouw, het aantal transportbewegingen en de de mestopslag in kelders. Appellanten betogen dat de stankhinder als gevolg van de verplaatsing van de brijvoederkeuken en de laad- en losplaats zal toenemen. De 8.19 melding volstaat. "Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt de brijvoederkeuken van de noordzijde naar de zuidzijde van de inrichting verplaatst. De brijvoederkeuken zal, zo is gebleken, na deze verplaatsing niet dichter bij woningen van derden, welke zijn gelegen aan de noordoostzijde van de inrichting, zijn gelegen. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat de stankhinder door deze verandering niet toeneemt. Wat de verplaatsing van de laad- en losplaats betreft hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt noch is anderszins gebleken dat verweerder zich niet eveneens op goede gronden op dit standpunt heeft gesteld."

Bouw nieuwe stal en loods

ABRvS, 200407113/1, 2 februari 2005, Kerkrade. De melding heeft betrekking op de bouw van een nieuwe veestal ter vervanging van een reeds bestaande stal en de bouw van een loods ter overkapping van bedrijfsactiviteiten die voorheen in de buitenlucht plaatsvonden. Deze bedrijfsactiviteiten omvatten het laden, lossen en sorteren van vee en een poetsplaats. De 8.19 melding volstaat. "De Afdeling stelt voorop dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat de nieuw te bouwen veestal groter is dan in de eerder vergunde situatie en de nieuw op te richten loods op een andere plaats binnen de inrichting zal worden gebouwd dan waar de reeds gesloopte stal was gesitueerd. Eerst indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de melding worden geweigerd. Bij de onderhavige melding wordt het veebestand niet gewijzigd. Verder is gebleken dat de voor stank relevante emissiepunten van de loods en de stal op grotere afstand van de woning van appellant komen te liggen dan onder de geldende vergunning het geval is. De melding ziet er verder op dat de genoemde bedrijfsactiviteiten in de te bouwen loods plaatsvinden, waarmee deze activiteiten niet alleen inpandig worden verricht, maar ook op grotere afstand van de woning van appellant dan mogelijk was onder de geldende vergunning. Bovendien is in de melding aangegeven dat de omvang van de bedrijfsactiviteiten – en daarmee de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting – met de melding niet wordt uitgebreid. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt noch is anderszins gebleken dat na realisering van de beoogde wijzigingen binnen de inrichting niet meer kan worden voldaan aan de in de geldende vergunning opgenomen geluidgrenswaarden."

Diverse wijzigingen

VzABRvS, 200404840/1, 9 juli 2004, Flevoland. Melding voor het verplaatsen voerkeuken, een losplaats en voedersilo, het verkleinen van de opslagcapaciteit van veevoer en het wijzigen van afmetingen van een stal. Verzoek voorlopige voorziening wordt afgewezen. "Nu de gemelde veranderingen geen betrekking hebben op het aantal of het soort te houden dieren staat vast dat het aantal mestvarkeneenheden niet toeneemt, ongeacht met welke omrekeningsfactoren het aantal hiervan wordt bepaald. Aan de hand van de ter zitting getoonde tekening is naar het oordeel van de Voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat de afstand van het dichtst bij woningen van derden gelegen emissiepunt als gevolg van de wijzigingen van de afmeting van een stal niet dichter bij die woningen zal komen te liggen. Weliswaar staat in deze tekening voormelde afstand 10 meter kleiner aangegeven dan in de tekening bij de vergunning maar verweerder heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de afstand in werkelijkheid niet kleiner zal worden. De Voorzitter neemt aan dat verweerder deze omissie in het kader van de beslissing op bezwaar zal bezien en ziet hierin, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verzoekers sub 2 hebben betoogd dat de stankhinder als gevolg van de verplaatsing van de voerkeuken toe zal nemen.  De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken vast dat de voerkeuken na verplaatsing niet dichter bij woningen van derden zal zijn gelegen zodat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat stankhinder door deze verandering niet toeneemt."

Niet-milieuneutrale wijzigingen

De volgende wijzigingen vond de rechter niet milieuneutraal.

Nertsenhouderij: emissiepunt verhoogd en op iets andere plek

ABRvS, 201502446/1/A1, 18 mei 2016, Putten. Het emissiepunt wordt volgens de nieuwe omgevingsvergunning hoger uitgevoerd dan eerder vergund. Ook is de precieze locatie van het emissiepunt bij de nieuwe vergunning wat gewijzigd vergeleken met de eerdere vergunning. De gemeente heeft onvoldoende gemotiveerd dat er geen nadelige milieugevolgen zijn.

Nertsenhouderij; milieueffecten niet onderling compenseren

Rechtbank Oost-Brabant, 19 juli 2013 (publicatiedatum 20 augustus 2013), AWB 13/190, Boxmeer. "Ten opzichte van de revisievergunning vindt, door de toevoeging van het onderdeel nertsenhouderij, een toename plaats van milieuhinder op alle relevante gebieden. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat artikel 3.10, derde lid, van de Wabo niet anders moet worden uitgelegd dan artikel 8.19 van de Wm (oud). Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om een negatief effect van een verandering te (laten) compenseren met een mogelijk positief effect."

Mestput op te korte afstand

ABRvS, 201107070/2/A4, 18 juli 2012, Bernheze. "De gemelde veranderingen leiden er onder meer toe dat op korte afstand van de woning van derden, onder de loods een mestput wordt gerealiseerd, wat niet is vergund met de eerdere veranderingsvergunning voor het realiseren van die loods. Gebleken is dat in de loods twee punten voor het leegpompen van de mest zijn voorzien. Een punt is gelegen nabij de bestaande stallen. Het college heeft terecht gesteld dat het aannemelijk is dat het gebruik van dat punt niet tot meer stankoverlast zal leiden. Dit geldt niet voor het punt aan de andere zijde van de loods, dichter bij de woning van derden gelegen. Voor zover vergunninghoudster stelt dat dit punt niet zal worden gebruikt voor het leegpompen van de mestput, overweegt de Afdeling dat de door haar gedane melding, nu daaruit het tegendeel niet blijkt, mede geacht moet worden betrekking te hebben op het gebruik van dit punt als pomppunt. Derhalve heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de gemelde veranderingen niet meer nadelige geurhinder tot gevolg heeft ter plaatse van de woning van derden dan op grond van de geldende vergunningen is toegestaan. Het standpunt van het college dat op grond van de Wgv geen verslechtering optreedt, omdat er geen dieren en dierenverblijven bij komen, is in dit verband verder niet van belang. Deze wet is niet van toepassing op geur vanwege de opslag van mest.
Wat betreft de gestelde toename van geluid ter plaatse van de woning van derden, geldt dat in het akoestisch rapport van 3 juni 2012, dat namens het college is overgelegd, onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Er is uitsluitend beoordeeld wat de gevolgen van het realiseren van de loods en het stallen daarin van landbouwvoertuigen zijn voor het geluid ter plaatse van de woning van derden. Niet is inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van het geheel van de gemelde veranderingen, waaronder mede begrepen het realiseren van een mestput onder de loods en de aanleg van twee sleufsilo's voor de opslag van veevoer nabij deze loods. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat de gemelde veranderingen niet tot meer geluid ter plaatse van de woning van derden leiden dan op grond van de voor de inrichting geldende vergunningen is toegestaan. Dat, naar vergunninghoudster ter zitting heeft gesteld, de landbouwvoertuigen die in de loods zullen worden gestald op dit moment buiten staan en daardoor juist minder geluid te verwachten valt indien die voertuigen in de loods zullen worden gestald, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten of daardoor daadwerkelijk minder geluidsoverlast ontstaat, neemt het niet weg dat niet is onderzocht wat de gevolgen voor het geluid zijn door het realiseren van de mestput onder de loods en de twee sleufsilo's ter plaatse van de woning van derden.
Gelet op de situering van de mestpomppunten kan niet met een melding worden volstaan en is voor de beoogde verandering van de werking van de inrichting een wijziging van de vergunning vereist."

Verplaatsen van 16 stuks rundvee naar een stal op kortere afstand

ABRvS, 200703385/1, 30 januari 2008, Boxtel. "De stal waar de 16 stuks rundvee naar toe worden verplaatst staat op kleinere afstand - ongeveer 50 meter - van de woning van [appellanten] dan de stal waarin dit rundvee ingevolge de voor de inrichting geldende revisievergunning mag staan. De gemelde veranderingen leiden daarom tot een grotere geurbelasting van de woning dan die de inrichting ingevolge de geldende vergunning mag veroorzaken. Gelet hierop heeft het college bij het besluit van 28 november 2006 in strijd met artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer een verklaring als bedoeld in dit artikellid gegeven, en dit besluit bij het bestreden besluit ten onrechte gehandhaafd. Het beroepsonderdeel slaagt."

Wijziging van veebezetting

Vz ABRvS, 200602594/1, 24 mei 2006, Dinkelland. Wijziging van de veebezetting in een overbelaste situatie. Ondanks een afname van ammoniak en stank, was sprake van een wijziging van de veebezetting die valt onder artikel 3 van de Wsv. Om deze reden kon niet worden volstaan met een 8.19-melding.
Onder deze omstandigheden betwijfelt de Voorzitter of in dit geval voor de gemelde wijziging van de inrichting met een melding kan worden volstaan. Immers, de acceptatie van een melding als bedoeld in artikel 8.19, van de Wet milieubeheer leidt niet tot wijziging van de onderliggende vergunning en de gemelde veranderingen kunnen evenmin worden geacht in de plaats te treden van de desbetreffende onderdelen van de vergunning. Als gevolg hiervan blijven de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen gelden en blijft de vergunning ook het uitgangspunt voor bijvoorbeeld de beoordeling van een volgende vergunning en daarmee voor de bepaling van de omvang van de bestaande rechten. Dit verdraagt zich, zoals uit het vorenstaande volgt, niet met de systematiek van vergunningverlening op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet stankemissie.”

Wijziging veebezetting

ABRvS, 200406089/1, 9 februari 2005, Roosendaal. Aan de onterecht geaccepteerde melding voor wijziging veebezetting komt geen betekenis toe. "Voor de inrichting is eerder bij besluit van 14 augustus 1990 een revisievergunning krachtens de Hinderwet verleend voor het houden van 630 mestkalveren, 117 melkkoeien en 64 stuks jongvee. Vervolgens is op 13 september 1993 een melding ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud) ingediend voor het houden van 1.100 mestkalveren, 55 melkkoeien en 25 stuks jongvee. Reeds vanwege het feit dat ten gevolge van de melding het aantal mestkalveren ten opzichte van de op 14 augustus 1990 verleende revisievergunning aanzienlijk wordt uitgebreid, kan niet worden gesteld dat deze uitbreiding geen gevolgen heeft voor de aard en omvang, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen heeft voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt. Aan deze melding komt dan ook geen betekenis toe. Dat verweerder destijds niet heeft gereageerd op de op 13 september 1993 ingediende melding, zoals appellante heeft gesteld, maakt dit niet anders. Gezien het vorenstaande heeft verweerder bij de vaststelling van de bestaande rechten terecht alleen rekening gehouden met de op 14 augustus 1990 verleende revisievergunning krachtens de Hinderwet."

Veranderen opslagperiode mest

VzABRvS, 200401340/1, 17 maart 2004, Boekel. Veranderen van de opslagperiode van droge pluimveemest van een maximale opslagduur van 2 weken in een onbeperkte opslagduur. Acceptatie 8.19-melding is onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Besluit wordt geschorst.
“2.2.4. Wat betreft de door de inrichting te veroorzaken ammoniakemissie stelt de Voorzitter vast dat de binnen de inrichting aanwezige 64.000 legkippen op grond van de geldende vergunning zijn gehuisvest in een Groen Labelstal BB 93.06.088. Dit stalsysteem komt overeen met categorie E 2.5.1 uit bijlage 4 van de ten tijde van vergunningverlening toepasselijke Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Uitvoeringsregeling), waarvoor een emissiefactor van 0,035 kg NH3 geldt. In de in bijlage 4 opgenomen eindnoot 6 is bepaald dat deze emissiefactor alleen geldt in gevallen waarin de mest direct van het bedrijf wordt afgevoerd of gedurende een periode van ten hoogste twee weken op het bedrijfsterrein wordt opgeslagen in een afgedekte container.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de Uitvoeringsregeling vervangen door de Regeling ammoniak en veehouderij, zoals deze op 8 mei 2002 (Stcrt. 82) in werking is getreden. Daargelaten of het, gelet op voornoemde koppeling, al mogelijk is alleen de maximale opslagduur van mest binnen de inrichting te wijzigen, overweegt de Voorzitter dat in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij categorie E 2.5.1 zodanig is gewijzigd, dat daarbij de emissiefactor is verhoogd naar 0,042 NH3. De in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen eindnoot 6 is gelijkluidend aan die uit de Uitvoeringsregeling. Uit het bestreden besluit blijkt niet welke emissiefactor uit bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij in het onderhavige geval van toepassing is noch of de voorgenomen verandering al dan niet leidt tot een toename van de door de inrichting te veroorzaken ammoniakemissie. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.”

Verplaatsing schapen

ABRvS, 200205490/1, 21 mei 2003, Ameland. Verplaatsing schapen. Afstand tot woningen neemt af. Een 8.19-melding volstaat niet. "Gelet op het vorenstaande leidt onderhavige melding in ieder geval wat betreft de stankhinder van de schapen tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vigerende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken zoals bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De omstandigheid dat de schapen een groot gedeelte van het jaar niet in deze stal verblijven, maar vrij op het terrein van de inrichting rondlopen, doet aan het vorenstaande niet af. Het bestreden besluit ontbeert derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een deugdelijke motivering."