Beschrijving Reductieprogramma voor reinigen en ontvetten

Activiteiten en grenswaarden

Het opstellen van een reductieprogramma in situaties dat geen gebruik kan worden gemaakt van de vaste-stofregeling of de totale emissiegrenswaarden, speelt alleen bij reinigen en ontvetten (activiteiten 4 en 5).

Voor reinigen en ontvetten zijn er twee opties om aan te tonen dat via een reductieprogramma aan de eisen voor oplosmiddeleninstallaties wordt voldaan:

  1. Door aan het bevoegde gezag aan te tonen dat de emissiereductie die wordt bereikt via het reductieprogramma (ten opzichte van de VOS-emissie die het bedrijf zou hebben gehad in een situatie zonder maatregelen) net zo groot is als bij toepassing van de emissiegrenswaarden voor afgassen en diffuse emissies het geval zou zijn geweest (‘alternatief reductieprogramma' in 5.0). Voor activiteit 4 reinigen en ontvetten met R-stoffen geldt dat een reductieprogramma kan worden gevolgd maar dat daarnaast altijd ook zal moeten worden voldaan aan de emissie-eisen voor R-stoffen, zie hoofdstuk 5.6.
  2. Voor reinigen en ontvetten met niet-R-stoffen (activiteit 5) wordt bovendien aan de eisen voldaan als het gemiddelde oplosmiddelgehalte van alle in de installatie gebruikte reinigingsmiddelen lager ligt dan 30 gewichtsprocent. Dit gegeven kan gebruikt worden voor het opstellen van het reductieprogramma voor reinigen en ontvetten.

Op de volgende pagina's is een voorbeeld uitgewerkt van een reductieprogramma waarbij wordt aangetoond dat het gemiddelde oplosmiddelgehalte in de gebruikte reinigingsmiddelen lager ligt dan 30% (optie 2).

Welke gegevens moeten er in de oplosmiddelenboekhouding zijn opgenomen?

In de oplosmiddelenboekhouding dient altijd het verbruik, de input en de totale emissie te zijn opgenomen. Daarnaast zal, indien een bedrijf gebruik maakt van de hierboven genoemde optie 1 in de boekhouding moeten worden aangegeven wat de VOS-emissie is of zou zijn in een situatie zonder maatregelen en wat de boogde emissie is.