Beoordeling fijnstof omgevingsvergunning milieu veehouderijen

De  Handreiking fijnstof en veehouderijen bevat uitgebreide informatie over de toetsing van fijnstof bij veehouderijen. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning milieu voor een oprichting of uitbreiding van een veehouderij in principe verlenen als:

  • er geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, of
  • als de luchtkwaliteit door het project niet of niet in betekenende mate verslechtert.

Hieronder vindt u beknopte informatie over de hoofdlijnen van deze toetsing:

Grenswaardentoets

Het bevoegd gezag moet de emissie van fijnstof toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Dit staat in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer.

Het oplossen van fijnstofknelpunten bij veehouderijen gaat met een apart traject in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Wanneer een uitbreiding 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie fijnstof is vergunningverlening alsnog mogelijk.

Voor fijnstof houdt dit een toename van 1,2 microgram (3% van de grenswaarde) op het beoordelingspunt in. Met het rekenmodel ISL3a kunt u berekenen of de bijdrage NIBM is. In de Handreiking zijn vuistregels te vinden. Als uit de vuistregels blijkt dat een bijdrage NIBM is, hoeft u niet meer te rekenen met ISL3a.

Voor veehouderijen zijn enkele uitzonderingsgebieden aangewezen. Daar mag NIBM alleen worden toegepast bij veehouderijen met een fijnstofuitstoot van minder dan 800 kg per jaar.

Plaats van toetsing

Beoordeling van de luchtkwaliteit gebeurt alleen voor die locaties waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Bijvoorbeeld een woning, school of sportterrein.

Uitgangspunt is dat vaststellen van de luchtkwaliteit gebeurt op plaatsen waar mensen zijn blootgesteld, en wel zo dat het een goed beeld geeft van de luchtkwaliteit ter plekke. Dit zijn het 'toepasbaarheidsbeginsel' en 'blootstellingscriterium'. In de Handreiking fijnstof en veehouderijen staan concrete voorbeelden voor de veehouderij.

Rekenmethode

Het bevoegd gezag moet bij een vergunning voor een veehouderij altijd toetsen aan de grenswaarden voor fijnstof. Dit kan met een kwalitatieve motivering (bijvoorbeeld wanneer er geen toename is van activiteiten) of met de vuistregel NIBM uit de Handreiking.

Voor een berekening kunt u  het rekenmodel ISL3a gebruiken. Het rekenmodel is een gebruiksvriendelijke versie van het Nieuw Nationaal Model, dat een implementatie van standaardrekenmethode 3 (SRM 3) is. Om deze reden heet het programma Implementatie Standaardrekenmethode 3 Luchtkwaliteit (ISL3a).

Het is niet verplicht om gebruik te maken van dit programma – andere rekenprogramma's die voldoen aan SRM 3 (Pluim-plus, Stacks), zijn nog steeds toegestaan.

Emissiefactoren fijnstof

Bij het gebruik van een rekenprogramma (zoals ISL3a) zijn emissiefactoren nodig. Volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (artikelen 66 en 67) moet u voor de berekening van concentraties van fijnstof de emissiefactoren gebruiken die de minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft vastgesteld. Deze emissiefactoren zijn per diercategorie en huisvestingssysteem weergegeven, net zoals in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij.

Methode dubbeltellingcorrectie

De bijdrage van de intensieve veehouderij aan de concentraties fijnstof in Nederland is meegenomen bij de bepaling van de achtergrondconcentratie. Als u de bijdrage van een individueel bedrijf aan de fijnstof concentraties zou berekenen en deze optellen bij de achtergrondconcentratie, treedt een dubbeltelling op.

Op basis van de emissies door het individuele bedrijf kunt u de grootschalige concentratiegegevens fijnstof corrigeren voor de gridcel, waarbinnen het bedrijf is gelegen en de 8 omringende gridcellen. De  correctiemethode daarvoor, is ontwikkeld door PBL, in samenwerking met het ministerie van IenW, RIVM en ECN.