Wet-en regelgeving

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de beste beschikbare technieken (BBT) van toepassing. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.

Daarnaast zijn voor geurhinder ook de Wet plattelands-woningen, de Milieu-effectrapportage en de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten)-brochure van belang.

Wet Geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van dierenverblijven bij veehouderijen. Het gaat daarbij om de verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in:

  • dieren met een vastgestelde geuremissiefactor
  • dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor

Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend. Voor de tweede gelden minimumafstanden tussen emissiepunt en dergelijke objecten. Daarnaast gelden voor alle dieren minimumafstanden tussen gevel dierenverblijf en gevel geurgevoelig object.

Belangrijke kenmerken van de Wet geurhinder en veehouderij zijn beleidsvrijheid en maatwerk. De Wet geurhinder en veehouderij biedt door middel van een verordening aan bevoegd gezag ruimte om af te wijken van de geurnormen. Door rekening te houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied ontstaat hierdoor maatwerk. Ook het Activiteitenbesluit verwijst naar de waarden of afstanden van een verordening zodat hier ook ruimte voor afwijking mogelijk is.

Geurbelasting

Voor dieren met geuremissiefactor wordt de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend en getoetst. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geurbelasting moet worden berekend met het verspreidingsmodel ‘V-Stacks vergunning' en wordt uitgedrukt in odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). De geurbelasting wordt onder meer bepaald door:

  • de geuremissie,
  • de hoogte en omvang van het emissiepunt,
  • de snelheid waarmee de lucht wordt afgevoerd en
  • de ligging van stal en emissiepunt

ten opzichte van de geurgevoelige objecten.

Verordening

De gemeenteraad kan in een verordening een andere waarde of afstand stellen dan de wettelijke waarden en afstanden van artikel 3 en 4 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze bevoegdheid staat in artikel 6 Wgv. De basis van een verordening is een gemeentelijke visie. Met zo'n gebiedsvisie, stelt de gemeenteraad eigen maximaal toegestane waarden en afstanden in de verordening vast. Daarmee bepaalt ze de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen én de verwachte geurhinder voor de geurgevoelige objecten.

Met een geurverordening is het mogelijk om ter plaatste van bepaalde gebieden minder strenge geurnormen te hanteren. Bijvoorbeeld bij woningbouwontwikkelingen die op de rand van het woongebied en het buitengebied liggen. Hiermee wordt woningbouwuitbreiding niet op slot gezet en hoeven de veehouderijen niet beperkt te worden.

De Wvg is van toepassing op dierenverblijven. Een geurverordening kan daarom alleen afwijken van de geurnormen voor dierenverblijven toestaan. Voor andere geurbronnen, zoals mestplaatsen en mestbassins blijven de afstanden van het Activiteitenbesluit van belang.

Meer informatie over de geurverordening staat in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.

Geurgevoelig object

De Wet geurhinder en veehouderij  definieert een geurgevoelig object als: ‘gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'.

Een uitleg van deze definitie staat in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.

Omdat sprake moet zijn van een gebouw, wordt dag- of verblijfsrecreatie in de buitenlucht niet beschermd tegen geurhinder van veehouderijen. Waar precies de grens ligt van wel of niet permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik, is niet geheel duidelijk. Maar het moet gaan om langdurige blootstelling. Het bevoegd gezag zal dit per situatie moeten beoordelen en motiveren. (zie ook: Jurisprudentie geurgevoelig object).

Bebouwde kom

Voor het beschermingsniveau is het van belang of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt.

Het begrip ‘bebouwde kom' is niet gedefinieerd in de Wgv. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld: "De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur." Ook is opgenomen: "De bebouwde kom kan namelijk worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven."

De plaatselijke situatie bepaald of wel of niet sprake is van de bebouwde kom. Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling dat naast de aard en omvang van het te beoordelen gebied ook de aard van de omgeving en de afstand tot een dorpskern bepalend is. (zie: Jurisprudentie bebouwde kom).

Door woningbouw nabij de bebouwde kom kan de grens van de bebouwde kom opschuiven en veehouderijen in de omgeving te maken krijgen met strengere normen. Dit is van belang bij de beoordeling van de belangen van de veehouderij.

Beschermingsniveau

Het beschermingsniveau hangt af van de ligging van het geurgevoelig object:

  • binnen of buiten de bebouwde kom en
  • binnen of buiten een concentratiegebied.

Daarnaast is van belang of een object al dan niet hoort bij een (voormalige) veehouderij. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij, of van een voormalige veehouderij die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden uitsluitend de minimumafstanden en niet de waarde voor de geurbelasting. Hetzelfde geldt voor een ‘ruimte-voor-ruimte woning/geurgevoelig object' als beschreven in artikel 14, tweede lid van de Wgv.

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit en bij behorende Activiteitenregeling milieubeheer staan voorschriften voor geur voor agrarische activiteiten. Deze zijn van toepassing voor alle agrarische bedrijven, ook de bedrijven die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben (type C bedrijven). Dit zijn de volgende activiteiten:

  • opslaan van agrarische bedrijfsstoffen (minimumafstanden)
  • opslaan van drijfmest en digestaat (minimumafstanden)
  • opslaan van vloeibare bijvoedermiddelen en bereiden van brijvoer (gesloten systeem)
  • composteren (minimumafstanden)

Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit eisen opgenomen voor geur van het houden van dieren. Deze eisen zijn gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. De voorschriften voor geur van het houden van dieren zijn niet van toepassing voor agrarische bedrijven die ook nog een omgevingsvergunning milieu nodig hebben (type C bedrijven). Voor deze bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader. Voor meer informatie zie Geur en Activiteitenbesluit.

De bedrijven moeten zich aan deze afstanden houden. Andersom zijn deze afstanden vanuit de ‘omgekeerde werking’ ook relevant bij het realiseren van nieuwe gevoelige functies, zoals woningen.

Wet plattelandswoningen

De Wet "plattelandswoningen" is sinds 1 januari 2013 in werking. De wet heeft gevolgen voor de bescherming voor (voormalig) agrarische bedrijfswoningen en de definitie van geurgevoelig object.
In het bestemmingsplan kan een voormalige bedrijfswoning aangeduid worden als ‘plattelandswoning’ of ‘voormalige bedrijfswoning’. Hierdoor mag deze door derden bewoond worden. Maar deze woning wordt voor geur niet beschermd tegen de activiteiten van de veehouderij.

Bij herbestemming van een bedrijfswoning bij een veehouderij, is het van belang om te bepalen of de woning wordt herbestemd als burgerwoning (wel bescherming tegen voormalig eigen veehouderij) of als plattelandswoning (geen bescherming tegen voormalig eigen veehouderij). In het eerste geval kan het de belangen van de veehouderij schaden omdat de uitbreidingsmogelijkheden door deze ‘nieuwe' woning worden beperkt. Dit is niet het geval als de woning als plattelandswoning wordt herbestemd.

NB. De Wet Plattelandswoningen heeft geen invloed op het toetsen van geur op de bedrijfswoning van een andere veehouderij.

Meer informatie vindt u bij plattelandswoningen.

Hst 7. Wm Milieu-effectrapportage

In bepaalde gevallen moet een m.e.r.-beoordeling of milieu-effectrapportage (MER) worden gemaakt. Dit kan het geval zijn bij het oprichten, uitbreiden of wiizigen van grote veehouderijen voor het fokken, mesten of houden van varkens of pluimvee. Dit is afhankelijk van het aantal dieren. Een m.e.r.-scan kan nagegaan of er sprake is van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.

VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten)-Brochure Bedrijven en Milieuzonering

De VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering geeft indicatieve afstanden tussen een gevoelig object en een (veehouderij)bedrijf. Vaak volgen uit de hiervoor genoemde regelgeving situatiespecifieke afstanden. Dan moeten deze aangehouden worden in plaats van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure.