Overige vragen
Resultaten
Ja, maar in de voorschriften 3.2 en 3.3 van bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit staat dat:
- op het moment dat geen opslag van vuurwerk plaatsvindt, het bedrijf een (buffer)bewaarplaats voor andere doeleinden mag gebruiken.
Dit maakt het mogelijk voor bedrijven om de (buffer)bewaarplaats het andere deel van het jaar voor andere doeleinden te gebruiken. Vooropgesteld dat andere regelgeving of de omgevingsvergunning dit toelaat.
De (buffer)bewaarplaats mag niet worden gebruikt voor de opslag van stoffen die heftig met water reageren. Vanwege de aanwezigheid van een sprinklerinstallatie.
Dit is te vinden in artikel 2.2.4 van het Vuurwerkbesluit. In het derde lid van dat artikel is opgenomen waar deze melding aan moet voldoen. Het bedrijf met onder andere vermelden:
- de aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting. Waaronder de hoeveelheid consumentenvuurwerk in opslag, uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk per (buffer)bewaarplaats
- de indeling en de uitvoering van de inrichting. Waarbij de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, en de functie van de te onderscheiden ruimten worden aangegeven.
Een duidelijke tekening moet onderdeel zijn van de melding.
Kenniscentrum InfoMil heeft in overleg met het ministerie van Infrastructuur en Milieu het Meldingsformulier Vuurwerkbesluit (doc, 55 kB) opgesteld.
Het is voor particulieren verboden vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Bedrijfsmatig mag vuurwerk alleen tot ontbranding gebracht worden door een ontbrander met een geldig certificaat van vakbekwaamheid en in het bezit van een toepassingsvergunning.
De opslag van meer dan 25 kilogram in beslag genomen vuurwerk vergelijkbaar aan consumentenvuurwerk wordt vergunningplichtig (Besluit omgevingsrecht, bijlage I categorie 3.6 onder c). In beslag genomen vuurwerk tot 25 kilogram vergelijkbaar aan consumentenvuurwerk dat wordt opgeslagen in politiebureaus, wordt ten minste opgeslagen in een brandveiligheidsopslagkast volgens voorschrift 3.10 van PGS 15 (artikel 4.11 Activiteitenregeling). De brandwerendheid van de kast is ten minste 60 minuten en de kast wordt niet afgezogen.
Op de pagina Veiligheidsvoorschriften voor de opslag van vuurwerk is meer informatie opgenomen over de aanvullende voorschriften in het Activiteitenbesluit over theatervuurwerk en de opslag van in beslag genomen vuurwerk bij politiebureaus.
Nee, volgens het Vuurwerkbesluit bevat vuurwerk altijd een ontstekingsmiddel (artikel 1.1.1 Vuurwerkbesluit). Bij dummy’s is dit niet het geval. In de praktijk kan dit problemen opleveren. In het Vuurwerkbesluit is geen aparte regelgeving voor dummy’s opgenomen.
Een advies van de brandweer volgt uit de volgende artikelen:
- Volgens artikel 2.2.3 lid 3 van het Vuurwerkbesluit moet het bestuur van de regionale brandweer (nu veiligheidsregio) in de gelegenheid worden gesteld om advies te geven over een beschikking waarbij maatwerkvoorschriften worden gesteld.
- Volgens artikel 2.2.4 lid 1 van het Vuurwerkbesluit moet bij de oprichting of wijziging van een inrichting waar maximaal 10.000 kilogram consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen een afschrift van de melding de minister van Infrastructuur & Milieu en het bestuur van de regionale brandweer (nu veiligheidsregio) gezonden worden.
- Volgens artikel 6.3 1 lid 1 onder a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is het bestuur van de veiligheidsregio waarin de betrokken inrichting ligt, als wettelijk adviseur aangewezen bij een aanvraag om een omgevingsvergunning onderdeel milieu voor een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage 1, onderdeel C, onder 3.1 van het Bor (onder andere opslag van vuurwerk).
In het Vuurwerkbesluit is niet opgenomen waaruit de adviezen van de brandweer moeten bestaan. In de praktijk zullen gemeente en brandweer dit onderling moeten regelen. Adviezen van de brandweer kunnen er niet toe leiden dat het Vuurwerkbesluit opzij gezet wordt.
Een duidelijk voorbeeld waar uitdrukkelijk advies van de brandweer nodig is: opslag in een kelder of op de eerste verdieping (bijlage 1, voorschrift 1.8 van het Vuurwerkbesluit). Opslag is alleen toegestaan wanneer de brandweer aangeeft dat de ruimten voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn met het oog op brandbestrijding. Het voorschrift is zo opgesteld dat opslag van consumentenvuurwerk in de kelder of op de eerste verdieping niet is verboden. Het advies hierover is aan het bestuur van de veiligheidsregio. De uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ligt bij Burgemeester en Wethouders.
Zie voor meer informatie de vraag en het antwoord: Opslag in kelders en verdiepingen
In voorschrift 5.2 van Bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit zijn eisen opgenomen voor de brandbeveiligingsinstallatie. Binnen de inrichting moet een door het bevoegd gezag goedgekeurd uitgangspuntendocument (UPD)aanwezig zijn voordat met aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie kan worden begonnen en voordat vuurwerk mag worden opgeslagen.
In het UPD zijn de uitgangspunten voor de opslag, zoals de hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk, de grootte van de ruimte en de wijze van opslag vastgelegd. Op basis van deze uitgangspunten worden in het UPD alle voor het goed functioneren van de sprinklerinstallatie van belang zijnde bouwkundige, installatietechnische en organisatorische aspecten in alle te beveiligen ruimtes omschreven. Het UPD is opgesteld volgens Memorandum nr. 60 (MEM60).
Aanleg brandbeveiligingsinstallatie
Bij aanleg (of wijziging) van de brandbeveiligingsinstallatie moeten de volgende stappen worden doorlopen:
- Het bedrijf laat een uitgangspuntendocument (UPD) opstellen.
- Het bedrijf laat dit UPD beoordelen door een inspectie-instelling.
- Het UPD inclusief het bewijs van beoordeling wordt ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.
- Het bevoegd gezag neemt een besluit. Bij een goedkeuringsbesluit kan de installatie worden aangelegd.
- Na aanleg en voor ingebruikname vindt een inspectie plaats door een inspectie-instelling. Bij een goedkeurend inspectierapport mag de ruimte in gebruik worden genomen.
Ad. 1: Er zijn in het Vuurwerkbesluit geen eisen gesteld aan de opsteller van het UPD. Een inspectie-instelling mag vanwege de accreditatie-regels geen UPD opstellen.
Ad. 2: In het Vuurwerkbesluit is opgenomen dat een inspectie-instelling moet beoordelen of het UPD volgens MEM60 is opgesteld. Door de inspectie-instelling vindt geen beoordeling plaats of de beschreven situatie in het uitgangspuntendocument ook overeenkomt met de feitelijke situatie ter plaatse. Dat laatste is een taak van het bevoegd gezag.
Ad. 3: Het UPD moet inclusief het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Het bevoegd gezag kan nooit een UPD goedkeuren zonder een bewijs van beoordeling door een inspectie-instelling.
Ad. 4: Het besluit van het bevoegd gezag om het UPD goed of af te keuren is een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Ad. 5: Een opslagruimte of verkoopruimte kan pas in gebruik worden genomen nadat het bevoegd gezag het UPD heeft goedgekeurd en door een inspectie-instelling een goedkeurend inspectierapport is afgegeven.
Inspectie-instelling
Een door de Stichting Raad voor Accreditatie geaccrediteerde NEN-EN-ISO/IEC 17020 type A inspectie-instelling voor het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties op basis van MEM60.
Memorandum nr. 60
Memorandum nr. 60 is een verbijzondering van het Voorschrift Automatische Sprinklerinstallaties (VAS), specifiek voor sprinklerinstallaties bij vuurwerkopslag. In bijlage 1, onder A van het Vuurwerkbesluit wordt verwezen naar MEM60, inclusief verduidelijking, die op 26 september 2005 is uitgegeven door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. MEM60 is op 12 maart 2004 vastgesteld door de Raad Brandbeveiliging van het NCP. Op 2 september 2005 is een verduidelijking van MEM60 vastgesteld.
VAS en NEN-EN 12845
Op 1 oktober 2010 is de nieuwe norm NEN-EN 12845+A2+NEN 1073:2010 (nl) Vaste brandblusinstallaties - Automatische sprinklerinstallaties - Ontwerp, installatie en onderhoud gepubliceerd. Deze norm vervangt het VAS en bevat een groot aantal bepalingen uit het VAS en de daarbij behorende Memoranda. MEM60 is nog niet opgenomen in de NEN-norm, en blijft van kracht. Wel moeten alle verwijzingen in MEM60 naar het VAS gelezen worden als verwijzingen naar de NEN-norm. Vanaf 1 maart 2011 moet voor certificatie van nieuwe installaties in plaats van de VAS de nieuwe NEN-norm worden gebruikt.
Bij de wijziging van het Vuurwerkbesluit op 1 juli 2012 is de term ‘programma van eisen’ vervangen door de term ‘uitgangspuntendocument’. Reden hiervoor was uniformering van terminologie. Het uitgangspuntendocument (UPD) is niet anders dan wat voorheen in het programma van eisen (PvE) moest worden vastgelegd. Voor een locatie waar een goedgekeurd PvE aanwezig is, is er geen reden voor het bevoegd gezag om vanwege deze nieuwe term een nieuw uitgangspuntendocument te eisen. Pas bij de vijfjaarlijkse beoordeling zal door de inspectie-instelling moeten worden nagegaan of een dergelijk PvE nog voldoende actueel is.
Bestaande situaties
Een inspectie-instelling mag vanwege de accreditatie-regels geen UPD opstellen. (“voorkomen dat de slager zijn eigen vlees keurt”). Maar er zijn bestaande situaties waarbij een PvE is opgesteld door een inspectie-instelling. Tussen de Raad voor Accreditatie, het ministerie van Infrastructuur & Milieu en de geaccrediteerde inspectie-instellingen is afgesproken dat alle documenten die voor 1 oktober 2005 zijn opgesteld als uitgangspuntendocument worden geaccepteerd als basis voor het uitvoeren van periodieke inspecties. Uitgangspuntendocumenten die na 1 oktober 2005 door een inspectie-instelling zijn opgesteld, mag het bevoegd gezag niet accepteren en moeten opnieuw worden gemaakt. Inspectie-instellingen die nog steeds bij het ontwerp betrokken zijn, kunnen hun accreditatie verliezen.
Jaarlijkse beoordeling
Na aanleg van de installatie moet door een inspectie-instelling de brandbeveiligingsinstallatie jaarlijks worden beoordeeld aan de hand van het goedgekeurde UPD. De inspectie-instelling toetst of de feitelijke situatie voldoet aan het UPD.
De inspectie-instelling, die het UPD heeft opgesteld, mag uitsluitend de jaarlijkse beoordeling uitvoeren als het UPD vóór 1 oktober 2005 is opgesteld.
Goed- en afkeurcriteria
In MEM60 zijn de goed- en afkeurcriteria voor de beoordeling van de brandbeveiligingsinstallatie opgenomen. Deze goed- en afkeurcriteria zijn opgenomen in het inspectieschema als onderdeel van de accreditatievereisten van de inspectie-instellingen.
Vijfjaarlijkse beoordeling
Elke vijf jaar moet het uitgangspuntendocument door een inspectie-instelling worden beoordeeld op actualiteit. Deze vijfjaarlijkse beoordeling was voorheen opgenomen in MEM 60 en onderdeel van het programma van eisen. Bij de wijziging van het Vuurwerkbesluit op 1 juli 2012 is de vijfjaarlijkse beoordeling als eis in het Vuurwerkbesluit opgenomen. Bij deze herbeoordeling moet door een inspectie-instelling worden getoetst in hoeverre het UPD voldoet aan de huidige stand der techniek. De drijver van de inrichting moet deze beoordeling aan het bevoegd gezag voorleggen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of de afwijkingen aanvaardbaar zijn en kunnen blijven bestaan of dat de afwijkingen moeten worden verholpen. Bij de beoordeling door het bevoegd gezag gaat het met name om aspecten waarbij de veiligheid in het geding is.
Voldoet niet aan de stand der techniek
Als het bevoegd gezag vindt dat de afwijkingen niet aanvaardbaar zijn, dan trekt het de goedkeuring van het UPD in. In dit besluit tot intrekken van de goedkeuring moet worden beargumenteerd waarom de afwijkingen niet aanvaardbaar zijn. Daarna moet een nieuw UPD worden opgesteld, beoordeeld en goedgekeurd. Dit kan ook een nota van aanvulling zijn. Dit mag niet door een inspectie-instelling worden opgesteld.
Vervolgens moet de installatie daarop worden aangepast en moet een goedgekeurd inspectierapport worden afgegeven. Het intrekken van de goedkeuring is een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Voldoet wel aan de stand der techniek
Als het bevoegd gezag vindt dat de afwijkingen aanvaardbaar zijn, dan volstaat een schriftelijke bevestiging van ontvangst en een mededeling dat de afwijkingen niet verholpen hoeven te worden. De jaarlijkse inspecties worden dan uitgevoerd op basis van het bestaande goedgekeurde UPD, met inachtneming van het oordeel van het bevoegd gezag.
Verruiming hoeveelheid vuurwerk in verkoopruimte
Vanaf 1 juli 2012 is het toegestaan om 500 kg vuurwerk in een verkoopruimte aanwezig te hebben. De aanwezigheid van 500 kg is mogelijk als het uitgangspuntendocument hierop is aangepast. Mogelijk vereist dit een aanpassing van de sprinklerinstallatie.
Particuliere afsteker
Vuurwerkresten die door particulieren en gemeenten worden opgeveegd na oudjaar worden met het huisvuil afgevoerd. De laatste jaren worden landelijke campagnes gevoerd tegen zwerfafval door vuurwerk. Gemeenten kunnen hier op inhaken en zo stimuleren dat hun inwoners zelf hun eigen vuurwerkafval opruimen.
Professionele afsteker
De professionele afsteker is verantwoordelijk voor het opruimen van het terrein na het afsteken van vuurwerk en het correct afvoeren van het vrijgekomen afval.
Detaillist en groothandel
Het verpakte vuurwerk bij de detaillist dat overblijft na de verkoopdagen gaat vaak terug naar de leverancier. Vuurwerkafval bestaat uit vuurwerk dat is beschadigd tijdens transport, op- en overslag en de verkoopperiode. Beschadigd vuurwerk wordt gezien als onverpakt consumentenvuurwerk. Het beschadigde vuurwerk moet volgens het Vuurwerkbesluit in ruimten voor onverpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen (bufferbewaarplaats).
Opslag en afvoer beschadigd vuurwerk
In afwachting van transport moet beschadigd vuurwerk worden opgeslagen volgens voorschrift 1.5 van bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit. Een antistatische verpakking in combinatie met een stevige doos voldoet aan dit voorschrift. Een antistatische verpakking is over het algemeen een plastic zak met een dun metalen filmpje erop of met metalen draadjes erin geweven. Dit werkt als een kooi van Faraday en zorgt dat de inhoud is beschermd tegen statische elektriciteit.
Voorschrift 1.5 van bijlage 1 Vuurwerkbesluit:
Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bewaard in een verpakking die antistatisch is en zo stevig en sterk is dat de verpakking afdoende tegen elke normale behandeling bestand is. Beschadigd vuurwerk wordt bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats. De verpakking is voorzien van het opschrift «BERGING». Een vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, tenzij dit leidt tot ongewenste reacties, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard.
Vuurwerkafval is een gevaarlijke afvalstof en moet worden afgevoerd naar een erkende inzamelaar. Deze inzamelaar moet er voor zorgen dat het wordt afgevoerd naar een erkende verwerker. Beschadigd vuurwerk is niet meer geclassificeerd vuurwerk. Dit omdat de classificatie plaatsvindt inclusief de transportverpakking. Ongeclassificeerde stoffen moeten volgens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in de hoogste gevarenklasse van de soort stof worden ingedeeld. Voor vuurwerk betekent dit dat het ADR klasse 1.1 stoffen zijn. Het transport moet dan ook aan deze veiligheidsklasse voldoen.
Voor consumentenvuurwerk geldt dat de gevarenklasse omlaag gebracht kan worden als het vuurwerk in een ADR-transportverpakking wordt verpakt. Dit betekent voor een aantal vuurwerkartikelen, zoals vuurpijlen, dat een kooiconstructie nodig is. Een Pyropack-container is een voorbeeld van een dergelijke verpakking. De uitgevoerde classificatietesten wijzen uit dat veel consumentenvuurwerk verpakt op deze manier, kan worden geclassificeerd als 1.4G. De Pyropack is niet voor alle consumentenvuurwerk getest en daarom niet voor alle gevallen een oplossing.
In het bestemmingsplan moeten de veiligheidsafstanden voor de opslag van vuurwerk zijn geïntegreerd. Daarnaast is het mogelijk om in het bestemmingsplan verkooppunten van vuurwerk te reguleren. Ook is het mogelijk om voor gebruikelijke terugkerende evenementen die in strijd zijn met het bestemmingsplan een planologische afwijking te verlenen.
Veiligheidsafstanden
Bij de vaststelling van een bestemmings- wijzigings- of inpassingsplan, beheersverordening, of omgevingsvergunning Ruimte moet het bevoegd gezag voor de lokale ruimtelijke ordening de geldende veiligheidsafstanden, die in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn opgenomen, toepassen. Dit volgt uit artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit. Op de naleving van deze verplichting wordt toezicht gehouden door gedeputeerde staten voor de goedkeuring van het bestemmingsplan en het afgeven van de verklaring van geen bezwaar bij vrijstellingsbesluiten en, in de tweede lijn, door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Reguleren verkooppunten
In het bestemmingsplan kan het aantal verkooppunten worden gereguleerd of kan verkoop in bepaalde gebieden worden uitgesloten. Als het ongewenst is - vanuit ruimtelijk perspectief - dat in een gebied vuurwerkopslag en -verkoop plaatsvindt, kan dit in het bestemmingsplan worden uitgesloten, bijvoorbeeld in de omschrijving van de toegelaten bedrijven of bedrijfsactiviteiten. De raad kan dit doen door een ‘paraplubesluit tot wijziging van een reeks bestemmingsplannen'. Het reguleren van het aantal verkooppunten of het in een bepaald gebied onmogelijk maken van verkoop en opslag, moet vanuit ruimtelijk perspectief zijn gemotiveerd. Zie voor meer informatie: Hoe kan het aantal vuurwerk verkooppunten gereguleerd worden?
Planologische afwijking evenementen
Het organiseren van evenementen past vaak niet binnen het bestemmingsplan, behalve op daarvoor aangewezen terreinen. Als evenementen, waaronder evenementen met vuurwerk, terugkerend zijn, moet hiervoor iets geregeld worden in planologische zin (zie ABRvS nr. 200800767/1 van 8 oktober 2008). In de Wet algemene bepalingen omgevingrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een regeling opgenomen die voorziet in de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan hier medewerking aan te verlenen. Artikel 4, lid 8 bijlage II Bor biedt de mogelijkheid om voor jaarlijks terugkerende evenementen een omgevingsvergunning voor een planologische afwijking te verlenen van de (gebruiks-) bepalingen van het bestemmingsplan. De afwijkingsmogelijkheid geldt voor het gebruik van gronden en ook voor bouwwerken.
Artikel 4, lid 8 bijlage II Bor
Het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
Belangrijke aspecten bij de beoordeling van de aanvraag om afwijking zijn de aard van de bestemming (en van de omgeving), de aard, duur en frequentie van de activiteit, de aantasting van het woon- en leefmilieu, aantasting flora en fauna, parkeermogelijkheden en (mogelijk) blijvende nadelige planologische gevolgen.
Voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk moet een ontbrandingstoestemming worden aangevraagd of volstaat een melding. Dit volgt uit artikel 3B.1, derde lid en artikel 3B.4, eerste lid van het Vuurwerkbesluit. Deze melding of aanvraag om toestemming moet worden ingediend door degene aan wie een toepassingsvergunning is verleend volgens artikel 3B.1, eerste lid van het Vuurwerkbesluit.
De meldingsplicht voor het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk ligt bij 20 kg theatervuurwerk en 200 kg consumentenvuurwerk (professioneel toegepast). Onder deze grenzen kan worden volstaan met een melding; erboven moet een aanvraag om toestemming worden ingediend.
De toepassingsvergunning wordt verleend door het ministerie van Infrastructuur & Milieu (tot 1 juli 2012 werd deze vergunning verleend door de Provinciale Staten waar de toepasser was gevestigd). Het ontbranden van vuurwerk valt onder het bevoegd gezag van de provincie waar het tot ontbranding brengen plaatsvindt.
In geval van een ontbrandingstoestemming kan de burgemeester van de gemeente waar het ontbranden plaatsvindt, verklaren bedenkingen te hebben met het oog op veiligheid. Dit is opgenomen in artikel 3B.3a, lid 7 van het Vuurwerkbesluit. Bij een melding is dit niet mogelijk. In beide gevallen kan het instrument van de evenementenvergunning worden gebruikt. In de APV moet dan worden opgenomen dat het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Daarnaast is de burgemeester in alle gevallen volgens artikel 174 lid 2 Gemeentewet bevoegd bij de uitoefening van het toezicht op openbare samenkomsten en op de voor het publiek openstaande gebouwen, bevelen te geven die voor de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Artikel 174 Gemeentewet
- De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
- De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
- De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Te beoordelen aspectenuit oogpunt van openbare orde en veiligheid zijn bijvoorbeeld.:
- de bereikbaarheid en beschikbaarheid van hulpdiensten
- de toestroom van verkeer en bezoekers
- de communicatie met bezoekers, omwonenden en andere belanghebbenden
- de mate en wijze van toezicht door de organisator
- de brandveiligheid
- risico op het ontstaan van wanordelijkheden
- belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement
- verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beschadiging van groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut
- waarborg van de organisator op een goed verloop van het evenement en beperking schade aan het milieu.
Evenementenvergunning
De gemeente heeft de mogelijkheid om evenementen te reguleren via het instrument van de evenementenvergunning volgense APV. Hiervoor is artikel 2:25 in de model APV opgenomen.
Model APV Artikel 2:25 Evenement
-
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
-
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan ... personen
b. het evenement tussen .... en ...... uur plaatsvindt
c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur
d. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten
e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object
f. er een organisator is
g. de organisator binnen ... werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester. -
De burgemeester kan binnen ... dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
-
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994
Een evenementenvergunning kan worden geweigerd of onder voorwaarden worden verleend met het oog op openbare orde en veiligheid. Voorkomen moet worden dat overlap of strijdigheid ontstaat met de eisen in de ontbrandingstoestemming.
Voor het beoordelen van een aanvraag om evenementenvergunning kunnen randvoorwaarden in de APV worden opgenomen, maar het is ook mogelijk om in de APV een verwijzing op te nemen naar het gemeentelijke ‘evenementenbeleid'. Randvoorwaarden zijn dan vastgelegd in het evenementenbeleid.