Participatie: wat is verplicht?

Hier vindt u informatie over de wettelijke verplichtingen tot participatie bij beperkte procedure. U vindt hier informatie over:

Beknopt voortraject

De wettelijke regeling voor de beperkte m.e.r.-procedure voorziet in een beknopt voortraject:

  • er is geen verplichting tot de kennisgeving van een initiatief;
  • er is geen verplichting tot een advies over reikwijdte & detailniveau;
  • er is geen verplichting in het voortraject gelegenheid te bieden om zienswijzen op het voornemen in te dienen.

Formeel behoeft de initiatiefnemer alleen schriftelijk aan het bevoegde gezag te melden dat hij een activiteit wil ondernemen die m.e.r.-plichtig is. De initiatiefnemer moet hierbij wel aannemelijk hebben gemaakt dat er geen sprake is van een passende beoordeling. Alle overige onderdelen van het voortraject zijn op vrijwillige basis.

U kunt het voortraject dus zonder enige vorm van participatie doorlopen. Maar er zijn gevallen denkbaar, bijvoorbeeld bij een controversieel project of een project met een lange voorgeschiedenis, waarin het verstandig is toch vrijwillig ‘iedereen' in het voortraject de kans te geven zich te laten horen.

Grensoverschrijdende plannen of projecten

Buurlanden moeten te worden geraadpleegd in het geval van grensoverschrijdende effecten. Het MER en het ontwerpbesluit of -plan worden naar de betreffende autoriteiten opgestuurd voor het verkrijgen van zienswijzen. Het is raadzaam om bij de start van de procedure ook de kennisgeving te versturen en de betreffende autoriteiten ook te raadplegen over de reikwijdte en het detailniveau van het MER, maar dat is wettelijk niet verplicht. In deze handreiking is niet verder ingegaan op grensoverschrijdende plannen of projecten. U kunt hiervoor het beste de Handleiding milieueffectrapportage "Grensoverschrijdende plannen of projecten" raadplegen.

Zienswijzen op MER en ontwerpbesluit

Na afronding van het MER en ontwerpbesluit zijn er in de beperkte procedure wél diverse verplichtingen opgenomen ten aanzien de procedure. Nu is namelijk Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Nadat het bevoegde gezag kennis van het MER heeft genomen - en een toets aan de wettelijke eisen heeft uitgevoerd - wordt het rapport ter inzage gelegd. Vervolgens kunnen er zienswijzen worden ingediend op het MER en het ontwerpbesluit. De termijn hiervoor is zes weken.

Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om de zienswijzen te analyseren en te bepalen welke consequenties eraan verbonden moeten worden. Dit is noodzakelijk, omdat bij de verantwoording van het uiteindelijke besluit ook gemotiveerd moet worden hoe met de zienswijzen is omgesprongen.

Bij de analyse van de ontvangen zienswijzen is het van belang een onderscheid te maken: welke opmerkingen gaan vooral over het te nemen besluit, en welke opmerkingen hebben hoofdzakelijk het MER als onderwerp? Voor het MER zelf zijn de kernvragen of de informatie in het rapport juist is en of het rapport bovendien voldoende informatie bevat om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen bij de besluitvorming.

Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zienswijzen

Afdeling 3.4 Awb is niet van toepassing in het voortraject (dit neemt niet weg dat er wel sprake moet zijn van een zorgvuldige voorbereiding), maar wel van toepassing op de ter inzagelegging van het MER en/of ontwerpbesluit. Enkele belangrijke artikelen uit de Awb zijn:

  • art. 3.12: de wijze van aankondiging staat hier omschreven;
  • art. 3.15: zienswijzen kunnen mondeling worden ingediend;
  • art. 3.17: van mondelinge zienswijzen wordt een verslag gemaakt;
  • art. 3.16: de termijn voor ter inzagelegging is zes weken, tenzij wettelijk anders bepaald.

Art. 1.2 Awb - wie een zienswijze indient moet een rechtstreeks belang hebben - is in de Wet milieubeheer breder geformuleerd. De Wet milieubeheer geeft aan dat op een MER iedereen in staat moet worden gesteld om zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.