Vrijkomende dampen en explosieveiligheid

Let op: U bekijkt nu de handleiding PGS 15 versie 2011. Ga hier naar handleiding PGS 15 versie 2016.

Voor opslagvoorzieningen moet rekening gehouden worden met explosieveiligheid. Het kan zijn dat voor een opslagvoorziening een gevarenzone-indeling moet worden gemaakt. De eisen zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 3.5a t/m 3.5f. Dit betreft de richtlijn 1999/92/EG ATEX 137 en met betrekking tot gasexplosiegevaar betreft dit bijvoorbeeld de NRP 7910-1.

Vanwege onduidelijkheden in de noodzaak voor het opstellen van een gevarenzone-indeling voor opslagvoorzieningen, heeft de Arbeidsinspectie in het document "Explosieveiligheid in PGS 15-opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen" haar standpunt verwoord ten aanzien van het feit of iedere verpakking van (zeer)(licht) stoffen gezien moet worden als mogelijke bron van explosieve atmosferen (in de terminologie van de normen voor gevarenzone-indeling als een secundaire gevarenbron).

Samengevat komt het standpunt er op neer dat bij het indelen van een PGS 15 opslagvoorzieningen in gevarenzones verpakkingen zonder ontluchtingsventiel die voldoen aan het UN-keur of vallen onder het LQ-regime niet gezien worden als secundaire gevarenbron. Dit is een verduidelijking van de NPR 7910-1 (2001). In het geval van een PGS 15 opslag met alleen verpakkingen die voldoen aan de UN-keur, leidt dit tot een indeling in Niet Gevaarlijk Gebied. Het belangrijkste gevolg hiervan is dat tijdens normaal bedrijf geen explosieveilig materieel gebruikt hoeft te worden (zoals heftrucks).

Deze aanpak is in lijn met de ATEX-regelgeving rond explosieveiligheid uit het Arbobesluit. Het blijft voor bedrijven echter altijd noodzakelijk om in het kader van explosieveiligheid rekening te houden met calamiteiten, zoals het lek steken van een vat met de lepels van een heftruck of het vallen van een vat uit een stelling.

atx-typeplaatje

Vrijkomende dampen van verpakte gevaarlijke stoffen

Wanneer er noodzaak voor is dan moeten vrijkomende dampen uit een opslagvoorziening worden afgevoerd. (voorschrift 3.7.1. van de PGS 15). Dit geld voor bouwkundige opslagvoorzieningen en losse brandveiligheidsopslagkasten. De milieurelevantie van vrijkomende dampen is minimaal. In verreweg de meeste gevallen is dat niet noodzakelijk. Er zal dan ook geen aanleiding zijn om maatregelen te treffen ter voorkoming van emissie naar de lucht, zoals bedoeld in de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR).

In het kader van arboveiligheid is dit wel een belangrijk aspect. Bij normaal gebruik van verpakte gevaarlijke stoffen is het mogelijk dat er dampen vrijkomen welke schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de gebruikers van de opslagvoorziening, danwel zou er een explosieve atmosfeer kunnen optreden. Het is aan de gebruiker van de opslagvoorzieningen om na te gaan of er schadelijke dampen kunnen vrijkomen en welke maatregelen hier dan getroffen dienen te worden. Met een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) kunnen risicobronnen en mogelijke maatregelen inzichtelijk worden gemaakt. Het inzichtelijk maken en het nemen van maatregelen ter voorkoming van de aantasting van de gezondheid danwel het ontstaan van een explosieve atmosfeer is geregeld in het Abreidsomstandighedenbesluit.

Maatregelen kunnen bestaan uit natuurlijke of mechanische ventilatie van een opslagvoorziening. Vanzelfsprekend dient bij het voorkomen van een explosieve atmosfeer rekening te worden gehouden met de explosieveiligheid van de toe te passen mechanische ventilatie.


Zie ook vragen en antwoorden