Maatwerk

Onderzoeksplicht, belangenafweging en motiveringsplicht

Een maatwerkvoorschrift moet zorgvuldig voorbereid worden. Dit houdt vooral in dat het bevoegd gezag onderzoek moet verrichten naar de gevolgen van het maatwerkvoorschrift.

Er dient een zorgvuldige en evenredige afweging plaats te vinden van alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen. Bedrijfseconomische belangen, milieubelangen en belangen van derden spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast moet het opleggen van een maatwerkvoorschrift worden voorzien van een kenbare en deugdelijke motivering. Als een maatwerkbepaling bijvoorbeeld stelt dat een voorziening of een maatregel opgelegd mag worden, die nodig is om aan de normen uit dit besluit te kunnen voldoen, moet het bevoegd gezag aantonen dat het maatwerkvoorschrift ook nodig is om aan de normen uit dit besluit te voldoen.

Verder is het belangrijk dat het maatwerkvoorschrift duidelijk en ondubbelzinnig is geformuleerd, zodat de drijver van de inrichting weet wat van hem wordt verlangd. Tegen het besluit tot het nemen van een maatwerkvoorschrift is beroep mogelijk. Het is ook voor een inrichtinghouder of derde-belanghebbende mogelijk om het bevoegd gezag om het opleggen van een maatwerkvoorschrift te vragen.

Meer informatie over eisen aan maatwerkvoorschriften staat op de pagina Eisen aan maatwerkvoorschriften.

Meer informatie over de procedure bij het opstellen van maatwerkvoorschriften: pagina Procedure maatwerkvoorschrift.

Meer informatie over overgangsrecht waarbij vergunningvoorschriften en verdere eisen als maatwerk kunnen blijven gelden staat op de pagina: Activiteitenbesluit overgangsrecht.

Mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften geluid

Andere waarden (art. 2.20 lid 1)

Vaststellen hogere of lagere grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) dan de standaard waarde is onder voorwaarden mogeljik. Bij het stellen van hogere geluidgrenswaarden moet het binnenniveau worden gewaarborgd (art. 2.20 lid 2).

Uiteenlopende redenen of argumenten kunnen ten grondslag liggen aan de wens, behoefte of noodzaak tot afwijken. Het omgevingsgeluid kan bepalend zijn voor de mate van afwijking van de standaard geluidsnorm. De volgende invulling kan dan bijvoorbeeld aan de orde zijn:

  • Lagere geluidsgrenswaarden kunnen gesteld worden als het omgevingsgeluid zo laag is, dat de standaard grenswaarde tot hinder voor de omgeving leidt. Dit kan zich voordoen in situaties waarbij bedrijven gevestigd zijn in een rustige omgeving bijvoorbeeld een stille woonwijk of landelijk gebied. Voor inrichtingen die vallen onder het overgangsrecht van artikel 2.20 lid 8 of lid 9 is de etmaalwaarde die het bevoegd gezag vaststelt niet lager dan 40 dB(A).
  • Als het omgevingsgeluid zo hoog is dat een inrichting redelijkerwijs niet kan worden gevraagd aan de lagere grenswaarde te voldoen en de handhaving van geluidsnorm een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering of zelfs sluiting zou kunnen betekenen, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Dit kan zich voordoen in drukkere gebieden zoals stadswinkelcentra of bedrijfsterreinen.
  • Ook maatschappelijke ontwikkelingen en de al of niet hierdoor veranderende regelgeving kunnen aanleiding zijn om wellicht in specifieke gevallen meer ruimte te bieden. Onder maatschappelijke ontwikkelingen kunnen bijvoorbeeld worden verstaan grootschalige transitie van wonen naar bedrijven of andersom. Voor het ruimtelijk mogelijk maken van nieuwe situaties (bijvoorbeeld nieuwe woningen bij een inrichting of een nieuwe inrichting bij bestaande woningen) moet ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestische afweging gemaakt worden.
  • Het geluidsgevoelige object is tijdelijk planologisch mogelijk. Tijdelijkheid kan, eventueel in combinatie met de voorgaande punten, aanleiding zijn voor het toelaten van hogere geluidsgrenswaarden.
  • Individuele bedrijfseconomische redenen kunnen een aanleiding zijn om geluidgrenswaarden boven het omgevingsgeluid vast te stellen. Hiervoor moet worden aangetoond dat maatregelen onvoldoende resultaat geven. Het bevoegd gezag moet dan een afweging maken tussen de belangen van het bedrijfsleven en de belangen van de directe woonomgeving.

NB. Bij inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein moeten grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder in acht genomen worden (zie ook: (Maatwerk en gezoneerd industrieterrein).

Andere waarden voor windturbines (art. 3.14a lid 2 en lid 3)

Cumulatie van verschillende windturbines kan leiden tot een hogere geluidsbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen dan wenselijk wordt geacht. In dat geval kan het bevoegd gezag normen met een lagere waarde voorschrijven aan een of meer windturbines die een bijdrage leveren aan de geluidsbelasting ter plaatse. Afhankelijk van de omstandigheden kan de norm zowel aan bestaande windturbines als aan de nieuw te vestigen windturbines opgelegd worden, al vereist het eerste geval wel een extra aandacht bij de motivering. Het bevoegd gezag houdt dus bij voorkeur rekening met de te verwachten ontwikkelingen. De geluidsbelasting van bestaande windturbines waarvoor voor 1 januari 2011 een vergunning in werking en onherroepelijk was dan wel een melding was gedaan, wordt hierbij niet meegerekend (art. 3.14a lid 5).

Het bevoegd gezag kan op grond van art. 3.14a lid 3 in een duidelijk geval een andere waarde voorschrijven, als bijzondere lokale omstandigheden daartoe aanleiding geven. Wat deze bijzondere lokale omstandigheden zijn wordt niet nader genoemd in de toelichting bij het Activiteitenbesluit.

Een andere plaats van het beoordelingspunt (art. 2.20 lid 4)

Dit kan bijvoorbeeld worden toegepast in gevallen waarbij een inrichting ver van woningen, andere gevoelige gebouwen of gevoelige terreinen is gelegen en daardoor meer geluidsruimte heeft dan nodig. Het bevoegd gezag kan dan bepalen dat de grenswaarden in plaats van op de gevel van gevoelige objecten gelden op een punt dat dichter bij de inrichting is gelegen. Ook kan het bevoegd gezag met deze maatwerkbepaling objecten bescherming bieden die niet als geluidsgevoelig object zijn aangemerkt. Daarnaast kan de bepaling bijvoorbeeld worden gebruikt als de grenswaarden gelden op een onderdeel van een gevoelig object waar dit niet wenselijk is. Als bijvoorbeeld een woning is uitgebreid met een garage en de gevel van die garage geen dove gevel is, kan het bevoegd gezag bepalen dat de waarden niet gelden op de gevel van de garage maar op een ander deel van de woning, bijvoorbeeld een gevel waarachter een geluidsgevoelige ruimte is gelegen.

Technische voorzieningen of gedragsregels (art. 2.20 lid 5)

Met voorzieningen of gedragsregels kunnen die maatregelen worden voorgeschreven die nodig zijn om aan de geldende geluidsnormen te voldoen.

Dit type maatwerkvoorschriften heeft bijvoorbeeld betrekking op het gesloten houden van ramen en deuren. Maar ook het aanbrengen van geluidsdempende wielen onder rijdend materieel in bijvoorbeeld een supermarkt of het aanbrengen van een geluidsbegrenzer op een muziekinstallatie. In de toelichting van het Activiteitenbesluit zijn onder meer de volgende mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften opgenomen om te bereiken dat aan de geluidgrenswaarden wordt voldaan: de periode van openstelling van de gehele inrichting, een terras, een parkeerterrein of een ander gedeelte van de inrichting, de situering van een terras of een parkeerterrein en het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers.

Een belangrijke voorwaarde voor het voorschrijven van technische voorzieningen en/of gedragsregels is dat zij noodzakelijk zijn om aan de geluidsnormen te voldoen. Het is daarom bijvoorbeeld niet mogelijk per maatwerkvoorschrift te bepalen dat bepaalde werkzaamheden niet zijn toegestaan op zon- en feestdagen.

Zie ook: Vraag en antwoord maatwerk en controlemetingen.

Maatwerkvoorschriften voor stomen van grond (art. 2.18 lid 8)

Bij het bepalen van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing (artikel 2.18, lid 6). Echter, geluidhinder door grondstomen met een installatie van derden moet wel zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. De inrichtinghouder treft met het oog daarop maatregelen of voorzieningen die betrekking hebben op de periode waarin het grondstomen plaatsvindt, de locatie waar de installatie wordt opgesteld, en het aanbrengen van geluidsreducerende voorzieningen binnen de inrichting. Dit kan worden vastgelegd met maatwerkvoorschriften.

Maatwerkvoorschriften voor bepaalde activiteiten (art. 2.20 lid 6)

Voor activiteiten in een inrichting, anders dan festiviteiten als bedoeld in art. 2.21, andere waarden vaststellen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) is mogelijk . Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift moet hinder zoveel mogelijk beperkt worden, bijvoorbeeld door niet meer geluidsruimte te bieden dan nodig is en door het aantal dagen of dagdelen waarop de activiteit plaatsvindt te beperken.

Daarnaast kunnen voorzieningen en gedragsregels worden voorgeschreven. Bij activiteiten waarvan bij de melding niet bekend is wanneer zij zullen plaatsvinden, kan bepaald worden dat de activiteiten vooraf aan het bevoegd gezag medegedeeld moeten worden.

Het is dus niet zo dat activiteiten in incidentele bedrijfssituaties automatisch worden uitgezonderd van toetsing aan grenswaarden; voor deze activiteiten moeten andere waarden te worden vastgesteld.

In de toelichting van art. 2.20 lid 6 staat dat het artikel is gebaseerd op paragraaf 5.3 van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening waarin twee afwijkingsmogelijkheden worden onderscheiden:

  • Regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie.
    Deze mogelijkheid ziet op activiteiten die met enige regelmaat voorkomen, bijvoorbeeld het eens per week lossen door een meelwagen bij een bakkerij, of het 20 avonden per jaar overwerken bij een houtbewerkingsbedrijf.
  • Afwijkingen in het kader van het 12-dagen criterium.
    Deze mogelijkheid ziet op bijzondere activiteiten die niet kunnen worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie. Volgens de toelichting moet bij het vaststellen van andere waarden hinder zoveel mogelijk beperkt worden, bijvoorbeeld door niet meer geluidsruimte te bieden dan nodig is en door het aantal dagen of dagdelen waarop de activiteit plaatsvindt te beperken. Daarnaast kunnen voorzieningen en gedragsregels worden voorgeschreven. Bij activiteiten waarvan vooraf niet bekend is wanneer zij zullen plaatsvinden, kan bepaald worden dat de activiteiten vooraf aan het bevoegd gezag gemeld moeten worden.

Maatwerkvoorschrift technische voorzieningen en gedragsregels voor werkzaamheden en activiteiten bij inrichtingen met agrarische activiteiten (artikel 2.20 lid 7)

Bij inrichtingen met agrarische activiteiten wordt voor het toetsen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau alleen het geluid van vast opgestelde installaties en toestellen meegewogen. De geluidniveaus van werkzaamheden en activiteiten worden daarmee buiten beschouwing gelaten. Die geluidsbronnen kunnen een reële bijdrage leveren aan de totale geluidemissie vanwege de inrichting. Dit kan het geval zijn bij inrichtingen waar grootschalig producten worden opgeslagen, bewerkt of verwerkt.

Om aanzienlijke en ongewenste geluidniveaus vanwege werkzaamheden en activiteiten te kunnen vermijden, is de mogelijkheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. In verband daarmee kan op grond van artikel 1.11, veertiende lid, een akoestisch rapport worden gevraagd, als het aannemelijk is dat de geluidniveaus vanwege werkzaamheden en activiteiten bij een agrarische inrichting een significante bijdrage leveren aan de totale geluidsbelasting van de inrichting.

Van een significante bijdrage aan het geluidsniveau is in elk geval sprake als het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de mobiele bronnen gelijk is aan of hoger is dan dat van de vast opgestelde bronnen. Gedacht kan worden aan situaties waarin mobiele bronnen gedurende langere tijd per dagdeel in werking zijn of een aanzienlijk bronvermogen hebben.

Het onderzoek richt zich met gebruikmaking van geluidmetingen of geluidberekeningen op de bestaande en te verwachten geluidniveaus vanwege de werkzaamheden en activiteiten. In het rapport wordt aangegeven welke technische voorzieningen worden getroffen en welke gedragsregels in acht worden genomen om deze geluidsniveaus te beperken. Het bevoegd gezag kan op basis hiervan in redelijkheid voor die geluidsbronnen maatwerkvoorschriften stellen voor technische voorzieningen en gedragsregels. Dit kunnen bijvoorbeeld voorschriften zijn over de frequentie of de ten hoogste toegestane gebruiksduur, gedragsvoorschriften, voorzieningen of technische maatregelen aan de bronnen zelf.

Maatwerkvoorschriften voor het uitrukken van motorvoertuigen bij ongevallenbestrijding, brandbestrijding en gladheidsbestrijding (art. 2.22 lid 2)

Voor het uitrukken van motorvoertuigen bij ongevallenbestrijding, brandbestrijding en gladheidsbestrijding kunnen door het bevoegd gezag ter bescherming van het milieu technische en organisatorische maatregelen voorgeschreven worden. Voorbeelden van degelijke maatregelen zijn het aanpassen van de indeling van het terrein en rijroutes, het inzetten van zo stil mogelijk materieel en het treffen van redelijkerwijs mogelijke voorzieningen aan het bestaande materieel. Het is daarnaast een verantwoordelijkheid van de bestuurder van het voertuig om geen onnodige overlast te veroorzaken.

Overgangsrecht en bedrijfsduurcorrectie (art. 2.18 lid 9 en lid 10)

Met betrekking tot inrichtingen waarvoor op grond van voorschrift 1.1.8 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid werd toegepast en dit na 1 december 2002, tot het tijdstip van inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit, werd gedoogd, kan maatwerk worden gesteld voor het toepassen van de bedrijfsduurcorrectie. Het bevoegd gezag is niet verplicht om een verzoek tot maatwerk in te willigen.

Het bevoegd gezag kan via maatwerk regelen dat bedrijfsduurcorrectie toch wordt toegestaan voor de toetsing van geluidsniveaus tussen 23.00 en 07.00 uur. Als voorwaarde geldt dat het door de inrichting veroorzaakte geluidsniveau gedurende de bedrijfstijd tussen 23.00 en 07.00 uur niet hoger is dan op grond van artikel 2.17 is toegestaan tussen 19.00 en 23.00 uur.

Uit de toelichting blijkt dat deze mogelijkheid is bedoeld voor situaties waarin het redelijkerwijs niet van een inrichting gevergd kan worden dat met onmiddellijke ingang geen bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid meer wordt toegepast. Aan de maatwerkbepaling kan een einddatum gekoppeld worden, bijvoorbeeld het moment waarop het gebouw aan onderhoud toe is. In overige gevallen is toepassing van de bedrijfsduurcorrectie bij muziekgeluid niet wenselijk.

Zorgplicht: Maatwerkvoorschrift indirecte hinder (art. 2.1 lid 3)

In het kader van de zorgplicht heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens het Activiteitenbesluit niet uitputtend is geregeld. Meer informatie vindt u onder Indirecte hinder Activiteitenbesluit.