Beoordeling van ruimtelijke plannen

Het bevoegd gezag moet in de ruimtelijke ordening rekening houden met de geurwetgeving vanwege de omgekeerde werking. Hoe gaat dit rekening houden met? Dat doet u door in de besluitvorming over een bestemmingsplan (en andere ruimtelijke plannen) te kijken naar:

  • Is sprake van een goede ruimtelijke ordening?
  • Is het plan niet in strijd is met het recht?

Voor een zorgvuldige besluitvorming moet u nagaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet in stand blijven. Dat is ook van belang voor planschade (artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Er zijn in dit geval sowieso twee partijen: de veehouderij en de toekomstige bewoner of ondernemer (bijvoorbeeld recreatie en toerisme).

De veehouder heeft belang bij voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten en bij realisering van concrete uitbreidingsplannen. Bijvoorbeeld hij heeft een omgevingsvergunning milieu voor een extra stal.

De toekomstige bewoner (of de ondernemer) heeft belang bij een goed woon- en verblijfklimaat. Het gaat er dus om dat een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en dat niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Lappendeken

Bouwen binnen en buiten geurcontouren

Bouwen binnen de geurcontour (contour van de geurnorm) is in beginsel niet toegestaan, behalve als is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De gemeente moet dit inzichtelijk maken.

Bouwen buiten de geurcontour van een veehouderij is in beginsel mogelijk Maar dat het bouwen buiten de geurcontour plaatsvindt, betekent niet automatisch dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is. Ook dit moet de gemeente inzichtelijk maken. Ook bij niet-geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, moet de gemeente beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Meer hierover leest u in de vraag en antwoord Omgekeerde werking: bouwen binnen en buiten geurcontouren.

Functieverandering

Functiewijziging van een woning (bijvoorbeeld een bedrijfswoning wordt een burgerwoning) die binnen de geurcontour ligt is mogelijk:

  • zolang dit de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij niet méér beperkt dan andere, bestaande woningen al doen en het woon- en leefklimaat als aanvaardbaar wordt beoordeeld.

Bij herbestemming van een bedrijfswoning bij een veehouderij als burgerwoning, krijgt deze woning namelijk bescherming tegen de voormalige eigen veehouderij. Ook is het mogelijk om de woning te herbestemmen als voormalige bedrijfswoning, zodat de woning geen bescherming krijgt tegen de voormalige eigen stallen. Dit is mogelijk sinds inwerkingtreding van de Wet plattelandswoningen. Bij bouwplannen is het voor een zorgvuldige besluitvorming nodig om de verwachte geurhinder in het plangebied te evalueren. Dit kan met een quick scan of gebiedsvisie.

Wijziging bestemmingsplan voor uitbreiding van een veehouderij

Het uitbreiden van een veehouderij in de richting van een geurgevoelig object, vereist soms dat een kavel een andere bestemming krijgt. Bijvoorbeeld als de veehouder voor deze uitbreiding een uitbreiding van zijn bouwblok nodig heeft. Bij deze wijziging van de bestemming moet u in het belang van een goede ruimtelijke ordening rekening houden met het aspect geur. Beoordeel deze situaties net zoals plannen voor nieuwe geurgevoelige objecten.

Als de veehouder al een bouwkavel heeft met de juiste bestemming, kunt u de omgevingsvergunning bouwen voor de uitbreiding van de veehouderij in de richting van geurgevoelige objecten niet weigeren. Maar: bij onlosmakelijke samenhang met de omgevingsvergunning milieu moet de veehouder beide activiteiten gelijktijdig, in één aanvraag, aanvragen. Opsplitsen in deelprojecten mag niet. Het is wel mogelijk deze activiteiten gefaseerd aan te vragen. Dit volgt uit artikel 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoe stel ik de contour van de geurnorm vast?

Bij het vaststellen van de contour voor de omgekeerde werking moet u een aantal gegevens invoeren. U kunt de geurcontouren berekenen met V-Stacks vergunning of met V-Stacks gebied.

Uitgaan van vergunning, aanvraag of melding of iets daartussen in

Bij de toets aan de omgekeerde werking baseert u de contour van de geldende geurnorm op de vergunde of aangevraagde aantallen en soorten dieren met stalsysteem, of - bij een type B-inrichting- de gemelde aantallen en soorten dieren met stalsysteem.

Voor de contourberekening voert u ook andere brongegevens in, zoals de ligging, hoogte en diameter van de emissiepunten, de uittreesnelheid en de gebouwhoogte. Het is mogelijk om hiervoor de gegevens van de vergunde situatie aan te houden: dit geeft de "vergunde contour". Maar u kunt ook de "worst case' uitgangspunten nemen, wat een aanzienlijk grotere contour oplevert. Of iets daar tussenin, bijvoorbeeld de vergunde situatie plus de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen.

Emissiepunten

Voor de ligging van de emissiepunten raden we aan de randen van het bouwblok te nemen (worst case). Alleen in een overbelaste situatie gaat u dan uit van het vergunde (of gemelde) emissiepunt, dat wil zeggen in die windrichting waarin geurgevoelige objecten binnen de contour liggen.

Uitgaan van de randen van het bouwblok is in lijn met bestaande jurisprudentie, waaruit volgt dat de veehouder het recht heeft om overal op zijn bouwblok te bouwen. Bij ruimtelijke ordening moet het bevoegde gezag rekening houden met gevestigde belangen - een bouwblok zomaar verkleinen, mag dus niet.

Voor de hoogte en diameter van de emissiepunten, de uittreesnelheid en de gebouwhoogte kunt u ook uitgaan van de vergunde (of gemelde) situatie. Vooral wanneer de plannen van de overheid en de belangen van de veehouder met elkaar in conflict dreigen te komen, is het belangrijk om in overleg met de betrokkenen een goed gemotiveerd verhaal neer te leggen. Met een inventarisatie in het veld kunt u nagaan welke ontwikkelingen er bij de veehouders zijn en of de uitgangspunten hierboven reëel zijn.

Motivatie is belangrijk

In het algemeen is het advies: maak transparant wat de uitgangspunten zijn, wees consistent en motiveer helder waarom u de ruimte zo verdeelt over de verschillende bestemmingen. Juist bij het realiseren van nieuwe bestemmingen, is belangrijk voldoende zorgvuldig zijn.

Het advies voor agrarische gemeenten is om altijd de verwachte geurhinder met een gebiedsvisie in kaart te brengen. Daarmee kunt u het toepassen van de wettelijke - of andere - normen onderbouwen. Hiermee voorkomt u ad hoc oplossingen, ‘postzegelbenaderingen' en zeer lokaal getinte oplossingen.

Wanneer (ook) voor het plangebied er al een gebiedsvisie ligt, is de geurhinder in het gebied bekend. U kunt de conclusies van de gebiedsvisie overnemen in het ruimtelijke plan.

Is er nog geen gebiedsvisie, dan kunt u de geurhinder in kaart brengen met een gebiedsvisie speciaal voor het plangebied.

Gebiedsvisie of quick scan

Waar hierboven het woord gebiedsvisie staat, kunt u in sommige gevallen ook met een quick scan volstaan. Met een quick scan bepaalt u de geurbelasting en geurhinder in de bestaande en toekomstige situatie (bij uitbreiden van de veehouderijen tot aan de wettelijke norm) en relateert u dit aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De gegevens van de veehouderijen en geurgevoelige objecten kunnen in zo'n quick scan vrij globaal zijn.

De gebiedsvisie bestaat voor deel uit dezelfde stappen als de quick scan. Alleen de gebiedsvisie omschrijft de gegevens van de veehouderijen en geurgevoelige objecten nauwkeuriger en vult de ruimtelijke plannen meer in. In een gebiedsvisie onderzoekt de gemeente ook of met andere normen een betere realisering van de gewenste inrichting van een gebied mogelijk is. Bij knelpunten of wanneer de gemeente normen aanpast, is het advies om een gebiedsvisie te maken en geen quick scan. Maar er is geen harde grens tussen quick scan en gebiedsvisie.

Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen welke nauwkeurigheid nodig is in de situatie en of een breder toekomstbeeld van de ruimtelijke ontwikkelingen wenselijk is.

Volgorde

Wanneer voor het realiseren van bouwplannen aanpassing van een bestemmingsplan én aanpassen (of opstellen) van een verordening nodig zijn, is de aanbevolen volgorde:

  1. Stel eerst een gebiedsvisie op met de overwegingen ter onderbouwing van het bestemmingsplan en de verordening
  2. Leg dan het bestemmingsplan vast (ruimtelijke poot, juridische grondslag)
  3. Leg daarna de verordening vast (sectoraal)
    Immers, tegen de verordening is geen beroep mogelijk, tegen het bestemmingsplan wel; als het bestemmingsplan sneuvelt, kan dat gevolgen hebben voor de verordening

Rechterlijke toets

In het algemeen voert de bestuursrechter een marginale toets op het beleid (is dat "kennelijk onredelijk" of niet?) en gaat niet op de stoel van de bestuurder zitten. De rechter toetst áán het beleid en toetst niet zozeer het beleid op zich. Wel let de bestuursrechter op de positie en het belang van de appellant: is die voldoende zorgvuldig bekeken? Als er bijvoorbeeld mensen tussen wal en schip zijn geraakt, kan de rechter oordelen dat de bestuurder een uitzondering had moeten maken op de regel (maatwerk).