Wat zijn toekomstige ontwikkelingen bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning milieu voor een veehouderij?

Vraag

Wat zijn toekomstige ontwikkelingen van artikel 2.14 lid 1 onder a onder 3º Wabo waarmee het bevoegd gezag rekening moet houden bij verlenen van de omgevingsvergunning milieu?

Antwoord

Uit de jurisprudentie kunt u hierover informatie halen. Ter informatie: de voorganger van artikel 2.14 lid 1 onder a onder 3º Wabo was artikel 8.8 lid 1 onder c Wet milieubeheer.

Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen

Verleende bouwvergunning. Dit volgt impliciet uit ABRvS nr. 200609081/1 van 17 oktober 2007 (Lith): "Appellant wil zijn inrichting uitbreiden. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de bouwvergunning echter nog niet verleend en was niet zeker dat deze verleend zou kunnen worden. Derhalve is er geen sprake van een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer."

Aangevraagde bouwvergunning waarvoor een vrijstellingsprocedure is opgestart. Zie ABRvS nr. 200304087/1 van 14 januari 2004 (Swalmen).

Toekomstig gebruik aangrenzend perceel als tuinbouwgrond. Zie ABRvS nr. E03.98.0155 van 20 juli 2001 (Etten-Leur): "Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Wm moet het bevoegd gezag de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu, betrekken (toekomstige ontwikkeling). Als onomstreden staat vast dat het ten tijde van het nemen van het besluit voldoende duidelijk was dat appellanten een perceel dat grenst aan de noordzijde van de inrichting toebedeeld zouden krijgen. Verder blijkt dat voor de hand lag dat zij dit perceel zouden gaan gebruiken als tuinbouwgrond. Gelet op voorstaande hadden verweerders bij de toetsing van de aanvraag om vergunning aan het Rapport Stallucht en Planten 1981 rekening moeten houden met het te verwachten gebruik van voornoemd perceel."

Ontwikkelingen die onvoldoende concreet zijn (geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen)

Nog in voorontwerpfase. Zie Vz Rechtbank Midden-Nederland, UTR 14/4285, UTR 14/4286, UTR 14/4084, UTR 14/4089, UTR 14/4475, UTR 14/4480 en UTR 14/5274, 31 oktober 2014, Flevoland: "Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals onder meer verwoord in de uitspraak van 23 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW6370), kan van een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling pas sprake zijn indien er minimaal een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan om de realisering van een dergelijke ontwikkeling mogelijk te maken, is gestart. Tussen partijen is niet in geschil dat de plannen voor de ontwikkeling van de gronden van Zuider Zee Development B.V. niet passen binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat het bestemmingsplan dat de door eiseres gewenste ontwikkeling mogelijk moet maken, nog in de voorontwerpfase is. Gelet hierop bestaat er nog onvoldoende zekerheid over de ontwikkeling van de genoemde gronden. Bij de beoordeling van de milieugevolgen van de inrichting heeft verweerder daarom terecht geen rekening gehouden met de door Zuider Zee Development B.V. genoemde plannen.”

Niet in procedure. Rechtbank Noord-Holland, LK 13/1676, 20 augustus 2014,Hollands Kroon: "6.2 Uit jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:34) volgt dat een "redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling" als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo, voldoende concreet moet zijn, in die zin dat de ontwikkeling planologisch mogelijk is gemaakt en een vergunning is aangevraagd.
Het plan waarop eiseres wijst kan niet als zodanig worden aangemerkt. Weliswaar is in 2012 een bestemmingsplanwijziging aangekondigd, maar niet is gebleken dat die procedure ook daadwerkelijk is gestart, hetgeen ter zitting door verweerder ook is ontkend. Voor het door eiseres benoemde plan is ook geen omgevingsvergunning aangevraagd. Er bestond dan ook onvoldoende zekerheid over de vestiging van pluimveehouderij "Kippenhok" om deze als redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling aan te merken. Gelet daarop heeft verweerder bij de beslissing op de aanvraag terecht met deze door
eiseres aangehaalde mogelijke ontwikkeling geen rekening gehouden.

Nieuw bestemmingsplan niet vastgesteld en goedgekeurd. ABRvS nr. 200606776/1 van 11 juli 2007 (Zuid-Holland).

Voorontwerp bestemmingsplan. ABRvS nr. 200608658/1 van 13 juni 2007 (IJmond): "Weliswaar is er een voorontwerp van het bestemmingsplan "De Leck en Bergen", maar voor realisering daarvan dienen de ruimtelijke besluitvormingsprocedures nog te worden doorlopen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting stond ten tijde van het bestreden besluit het vigerende bestemmingsplan de bouw van drie villa's niet toe, was er geen procedure tot wijziging van dit bestemmingsplan gestart en had appellant sub 2 slechts een bouwinitiatief en geen bouwaanvraag ingediend. Gelet hierop zijn de door appellant sub 2 geschetste ontwikkelingen onvoldoende concreet om te worden aangemerkt als redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer die verweerder bij de besluitvorming had moeten betrekken". Zie ook ABRvS nr. 200608658/1 van 13 juni 2007 (IJmond).

Voorontwerpfase bestemmingsplan. ABRvS nr. 200600410/1 van 22 maart 2006 (Barneveld):"De Voorzitter is van oordeel dat de uitbreidingsplannen van Kootwijkerbroek geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer zijn, omdat het vigerende bestemmingsplan deze uitbreiding niet toestaat en de procedure voor het wijzigen van het bestemmingsplan die de realisering van de uitbreidingsplannen van Kootwijkerbroek mogelijk moet maken, zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog in de voorontwerpfase bevond. Het betoog van verweerder dat een bouwvergunning is verleend in het gebied waarop de uitbreidingsplannen betrekking hebben, kan hieraan niet afdoen nu deze woning niet binnen de stankcirkel van de inrichting wordt gerealiseerd."

Geen bouwaanvraag. ABRvS nr. 200606404/1 van 4 april 2007 (Doetinchem): "Daargelaten of, en zo ja in hoeverre, in het kader van de Wet stankemissie betekenis toekomt aan artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, is de Afdeling van oordeel dat de door appellant geplande nieuwbouw niet kan worden aangemerkt als een redelijkerwijs te verwachten ontwikkeling als bedoeld in die bepaling. Daarbij acht de Afdeling van belang dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een concreet bouwplan waarvoor een bouwvergunning was aangevraagd. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de door appellant geplande nieuwbouw bij de beoordeling had moeten betrekken." Zie ook ABRvS nr. 200304246/1 van 5 november 2003 (Eindhoven) en ABRvS nr. 200305522/1 van 7 april 2004 (Stadskanaal).

Beroep tegen weigering bouwvergunning, beroep tegen bestemmingsplan, bouwplannen ook in strijd met nieuw bestemmingsplan. ABRvS nr. 200603008/1 van 22 november 2006 (Oosterhout)"Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan de bouwplannen van appellant op de desbetreffende locatie niet toe. Op door appellant in verband met zijn plannen ingediende aanvragen voor bouwvergunningen was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit afwijzend beslist. Op door appellant in verband hiermee bij de bestuursrechter ingestelde beroepen was nog geen uitspraak gedaan. Verder was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook nog geen uitspraak gedaan op beroepen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant inzake een nieuw bestemmingsplan "Buitengebied". Overigens beperkt dit nieuwe bestemmingsplan, wat van de status daarvan verder ook zij, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, de mogelijkheden voor de bouwplannen van appellant. Gezien deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat ten aanzien van de plannen van appellant geen sprake is van redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, die bij het nemen van het bestreden besluit dienden te worden betrokken."

Bouwplannen in strijd met bestemmingsplan. ABRvS nr. 200701632/1 van 15 augustus 2007 (Uden), ABRvS nr. 200602824/1 van 7 maart 2007 (Deurne), ABRvS nr. 200605751/1 van 11 april 2007 (Berkelland).

Beëindiging feitelijke bewoning door ingezet handhavingstraject onzeker. ABRvS nr. 200602879/1 van 8 november 2006 (Venlo).