Afwijken van de emissiegrenswaarde

Het bevoegd gezag kan afwijken van de emissiegrenswaarden en vrijstellingsbepaling zoals genoemd in artikel 2.5 en 2.6 van het Activiteitenbesluit. Afwijken via maatwerk is een uitzondering die het bevoegd gezag altijd goed moet motiveren.

Afwijkingsgronden bij afwijking emissiegrenswaarden

Artikel 2.7 lid 1 van het Activiteitenbesluit geeft aan op welke gronden het bevoegd gezag af kan wijken van de emissiegrenswaarden en vrijstellingsbepaling. Deze afwijkingsmogelijkheid is beperkt tot de gronden uit de Richtlijn Industriële Emissies en artikel 5.5 lid 7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De afwijkingsgronden zijn geografische ligging, plaatselijke milieuomstandigheden en technische kenmerken van de installatie.

Afwijken via maatwerk kan leiden tot strengere emissiegrenswaarden, maar ook tot minder strenge grenswaarden. Het bevoegd gezag stelt strengere voorwaarden dan haalbaar met de toepassing van de BBT als milieukwaliteitsnormen in het geding zijn. Het opleggen van minder strenge eisen is alleen mogelijk als toepassing van BBT tot buitensporig hoge kosten zou leiden, als gevolg van:

Geografische ligging

De geografische ligging biedt de mogelijkheid rekening te houden met verschillen in landschap, klimaat en grondsoorten binnen de Europese Unie. Binnen Nederland zullen er weinig gevallen zijn waarbij de geografische ligging van de inrichting leidt tot een afwijkend niveau van BBT. Toch kunnen bijvoorbeeld de beschikbaarheid van water en de mogelijkheid om water te lozen een rol spelen bij het bepalen van BBT en de daarbij behorende emissiegrenswaarde.

Lokale milieu omstandigheden

De lokale milieuomstandigheden kunnen in Nederland geen reden zijn om minder strenge eisen te stellen. Het bevoegd gezag beoordeelt of de emissiegrenswaarde strenger moet zijn om de lokale milieukwaliteit te kunnen borgen. Het bevoegd gezag motiveert waarom de afwijking nodig is. Zo kan de nabijheid van bebouwing of bedrijvigheid leiden tot een strengere emissienorm, om mens en milieu te beschermen.

Technische kenmerken van de installatie

De technische kenmerken van de installatie kunnen soms leiden tot een afwijkende emissiegrenswaarde. Bij het bepalen van de afwijkende emissiegrenswaarden kunnen een afwijkend emissiepatroon, kosteneffectiviteit en een integrale afweging in relatie tot de technische kenmerken van de installaties een rol spelen.

Afwijkend emissiepatroon

In sommige situaties is het emissieverloop de oorzaak dat de emissiegrenswaarden na toepassing van de BBT niet haalbaar zijn. In die gevallen kan van het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van de emissiegrenswaarden. Het bevoegd gezag legt de afwijkende eisen vast in een maatwerkbesluit.

Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat er sprake is van een afwijkende emissiepatroon.

Dit afwijkende emissiepatroon is een gevolg van het gekozen product of productieproces, zoals bijvoorbeeld batchgewijze productie.

De emissiegrenswaarden in artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit zijn van toepassing op de halfuurgemiddelde waarden. Maar voor een aantal emissiesituaties zijn er bijzondere bepalingen: de middelingsbepaling en de piekemissiebepaling.

Integrale afweging

Door de technische kenmerken van de installatie kan een emissie van de ene stof hoger uitvallen dan de eisen genoemd in de artikelen 2.5 en 2.6, omdat een emissie van een andere stof op een veel lager niveau uitkomt dan daar wordt genoemd. Ook afwenteling naar een ander medium zoals water of energieverbruik kan het bevoegd gezag meewegen bij het vaststellen van de emissiegrenswaarden naar de lucht.

De combinatie van emissies in een specifiek geval kan ook leiden tot een andere techniek dan een techniek waarmee de eisen uit de artikelen 2.5 en 2.6 gehaald kunnen worden. Het bevoegd gezag kan een afwijkende emissiegrenswaarde vaststellen als de specifieke situatie voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • er is een direct verband tussen twee of meer emissies;
  • alle emissies en hun effecten in ogenschouw genomen wordt de leefomgeving er als geheel beter van;
  • afwijking van de emissiegrenswaarde mag in geen geval leiden tot een vermindering van het beschermingsniveau voor de mens of de natuur.

Het bevoegd gezag moet een dergelijke afweging dus goed motiveren. Hiervoor kan het bevoegd gezag één van de methoden voor integrale afweging gebruiken.

Kosteneffectiviteit

In beginsel zijn de emissiegrenswaarden in de artikelen 2.5 en 2.6 en de BBT-conclusies haalbaar voor de bedrijfsector. Toch kan een individueel bedrijf door de technische kenmerken van de installatie geconfronteerd worden met buitensporig hoge kosten maar ook mogelijke baten door het toepassen van BBT. Er is hierbij sprake van uitzonderlijke situaties, zoals ingrijpende bouwkundige aanpassingen binnen het bedrijf. In situaties waarbij een installatie volledig nieuw gebouwd wordt is er geen ruimte voor de kosteneffectiviteit methode. Deze situaties worden ook wel grass root situaties of green field situaties genoemd.

De kosteneffectiviteitsmethode geeft inzicht in de economische haalbaarheid van een milieumaatregel. Gebruik bij het vaststellen van milieumaatregelen kosteneffectiviteit alleen in combinatie met andere technische kenmerken.

Informatie opvragen

Uitgangspunt is dat het bedrijf voldoet aan de emissiegrenswaarden in de artikelen 2.5 en 2.6. Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering of in de beste beschikbare technieken kunnen aanleiding zijn voor nieuwe maatregelen en daarmee een herziening van het voorschrift.

Het bedrijf is verplicht om informatie aan te leveren als het bevoegd gezag hierom vraagt (artikel 2.7 lid 9 van het Activiteitenbesluit). Dit kan bijvoorbeeld een kosteneffectiviteitsberekening zijn. Deze informatie gebruikt het bevoegd gezag voor het vaststellen of herzien van een voorschrift.