Afdeling 2.3 Activiteitenbesluit

Opbouw en toepassingsgebied van afdeling 2.3

Afdeling 2.3 bestaat uit diverse artikelen:

Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit regelt de algemene emissiegrenswaarden voor lucht voor type A, B en C bedrijven. Een uitzondering hierop is artikel 2.4 over zeer zorgwekkende stoffen. Dit artikel geldt alleen voor type C bedrijven. Lid 8b geldt overigens nog wel voor type B bedrijven.

Afdeling 2.3 werkt als een vangnet. Dit betekent dat deze afdeling geldt als er geen specifieke lucht- of geurvoorschriften voor de activiteit gelden. De volgende uitzonderingen gelden:

  • De emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 gelden niet voor IPPC-installaties als er BBT-conclusies gelden. In dat geval geldt alleen de minimalisatieverplichting voor zeer zorgwekkende stoffen (artikel 2.4 lid 2).
  • De emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 gelden niet als in hoofdstuk 3, 4 en 5 al emissiegrenswaarden voor lucht staan. Let op! Voor de toetsing aan de grensmassastroom tellen wél alle bronnen mee, ook al gelden emissiegrenswaarden uit hoofdstuk 3, 4 of 5. Zie hiervoor de sommatiebepaling.
  • De emissiegrenswaarden voor vluchtige organische stoffen uit afdeling 2.3 gelden niet voor oplosmiddeleninstallaties die vallen onder afdeling 2.11. Voor overige stoffen gelden de emissiegrenswaarden uit afdeling 2.3 dus wel.
  • De meetvoorschriften gelden niet als in hoofdstuk 5 dit voor die stoffen geregeld is. Zo staan in hoofdstuk 5 specifieke meetvoorschriften voor de activiteiten in de paragrafen 5.1 tot en met 5.3. Daarmee is artikel 2.8 niet van toepassing op die activiteiten. En zo staat bij bijvoorbeeld de activiteit 'asfaltmenginstallaties' geen meetvoorschriften. In dat geval zijn de meetvoorschriften in artikel 2.8 wel van toepassing.
  • De geurvoorschriften gelden niet als in hoofdstuk 3, 4 of 5 geurvoorschriften staan. Uitzondering hiervoor is lid 3. Hierin staan de aspecten die het bevoegd gezag meeneemt in zijn afweging voor het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau. Als hoofdstuk 3, 4 of 5 een maatwerk mogelijkheid geeft, geldt lid 3 van artikel 2.7a wel.

Emissiegrenswaarden lucht

In artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit staan de algemene emissiegrenswaarden die gelden voor emissies naar de lucht. Dit artikel onderscheid verschillende stofcategorieën. De categorieën zijn weer onderverdeeld in stofklassen op basis van hun chemische, fysische en toxicologische eigenschappen. Ook de technische mogelijkheden voor emissiebeperking is bepalend voor de klasse-indeling. De emissiegrenswaarden en grensmassastromen zijn afhankelijk van de klasse waarin een stof is ingedeeld. Bijlage 12 van de Activiteitenregeling geeft aan in welke klasse een stof is ingedeeld.

Vrijstellingsbepaling

Een bron die nauwelijks bijdraagt in de jaarlijkse uitstoot, kan op basis van artikel 2.6 worden uitgezonderd van de emissiegrenswaarde uit artikel 2.5 (de vrijstellingsbepaling). Deze individuele kleine bronnen zijn ook vrijgesteld van de emissiegrenswaarden bij de activiteiten in hoofdstuk 3 en 4 van het Activiteitenbesluit. Voorwaarde is wel dat bij die activiteiten bepaald is dat artikel 2.6 onverminderd van toepassing is.

Als door optelling van de massastroom van alle bronnen binnen de inrichting de grensmassastroom voor een stof wordt overschreden, geldt dat alle individuele bronnen moeten voldoen aan de emissieconcentratie-eis, behalve de in artikel 2.6 genoemde kleine bronnen.

Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)

Artikel 2.4 stelt voorschriften voor zeer zorgwekkende stoffen. De reikwijdte van artikel 2.4 wijkt af van afdeling 2.3. De voorschriften in dit artikel zijn van toepassing op type C bedrijven. Daarnaast bevat het één lid dat van toepassing is op type B bedrijven, namelijk lid 8b. Voor zeer zorgwekkende stoffen waarvoor wettelijke grenswaarden staan in de Wet Milieubeheer geldt van artikel 2.4 alleen de minimalisatieverplichting (lid 2) en de afwijkingsmogelijkheid in lid 8b.

Voor bedrijven met een IPPC-installatie geldt het artikel alleen in aanvulling op de BBT-conclusies. Als er BBT-conclusies voor ZZS zijn, gaan die BBT-conclusies dus voor. Wel blijft de minimalisatieverplichting altijd gelden voor IPPC-installaties.

Voor alle typen inrichtingen kunnen emissie-eisen uit artikel 2.5 gelden. Hier kunnen ook emissie-eisen voor ZZS staan.

Uitgebreide informatie over zeer zorgwekkende stoffen staat in de handleiding Zeer zorgwekkende stoffen.

Geur

De geurvoorschriften staan in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder (lid 1). Het bevoegd gezag beoordeelt welke mate van geurhinder nog aanvaardbaar is. Aspecten die het bevoegd gezag hierbij meeweegt staan in lid 3.

De informatie waarover het bevoegd gezag beschikt kan onvoldoende zijn om de beoordeling te kunnen maken. In dat geval kan het bevoegd gezag het bedrijf vragen om een geuronderzoek (lid 2). Bij onaanvaardbare geurhinder kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen in een maatwerkbesluit (lid 4). Het bevoegd gezag kan het bedrijf dan vragen om een onderzoek naar mogelijke maatregelen (lid 5).

Een uitgebreide toelichting hierop staat in ‘afdeling 2.3 – geurvoorschriften’ van de handleiding geur.

Voor geur geldt een afwijkend overgangsrecht. De geurvoorschriften uit de vergunning gelden tot inwerkingtreding van de Omgevingswet als maatwerkvoorschrift (artikel 2.8a).

Meetvoorschriften

De meetvoorschriften voor luchtemissies staan in artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit. Er moet een emissiegrenswaarde gelden, anders zijn de meetvoorschriften niet van toepassing.

Is dit het geval, dan zijn de meetvoorschriften van toepassing in de volgende situaties:

  • bij een activiteit uit hoofdstuk 3, 4 of 5 van het Activiteitenbesluit als er geen meetvoorschriften voor die activiteit gelden. Uitvoering van de metingen moet dan volgens de meetvoorschriften uit afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. Als er wel meetvoorschriften gelden bij een activiteit, dan moeten de metingen voldoen aan deze voorschriften. Een voorbeeld zijn de stookinstallaties.
  • Bij een activiteit die niet staat in hoofdstuk 3, 4 of 5 van het Activiteitenbesluit gelden de luchtvoorschriften uit afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. De meetvoorschriften uit afdeling 2.3 zijn dan van toepassing.

Meer informatie staat op de pagina Metingen en monitoring.

Informatie opvragen

Afwijken via maatwerk is een uitzondering die het bevoegd gezag altijd goed moet motiveren. Daarbij is informatie afkomstig van het bedrijf altijd nodig.

Op hoofdstuk 2 zijn de meldingsvoorschriften van afdeling 1.2 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing. Een type C-inrichting is verplicht om informatie over luchtemissies aan te leveren met de vergunningaanvraag. Als bijvoorbeeld een emissie onder de grensmassastroom blijft, dan toont het bedrijf dit bij de vergunningaanvraag aan.

Bij een type B inrichting is het bedrijf verplicht deze informatie te leveren op basis van artikel 1.15 van het Activiteitenbesluit. Ook buiten de meldingsperiode zoals bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag informatie opvragen over de emissies van de inrichting.

Relatie met landbouwactiviteiten

In hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit staan voorschriften voor landbouwactiviteiten. Dit betekent dat de voorschriften ook direct werkend zijn voor vergunningplichtige bedrijven. Afdeling 2.3 Lucht is alleen van toepassing voor zover stoffen niet of niet uitputtend geregeld zijn in hoofdstuk 3. Ook kan Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn als voor de invulling van maatwerk hier vanuit de activiteit naar verwezen wordt. Per activiteit zijn aparte webpagina's met een toelichting op deze maatwerkmogelijkheid.

Bij de activiteit 'Houden van landbouwdieren in dierenverblijven' is totaal stof niet geregeld. Dit betekent dat afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Bij veehouderijen is zelden sprake van een puntbron. Vaak zal er sprake zijn van diffuse stofemissie en hiervoor zijn de emissiegrenswaarden niet gebruikelijk. Het bevoegd gezag kan daarom op basis van artikel 2.7 gemotiveerd afwijken van de emissiegrenswaarden. In het maatwerkbesluit kan het bevoegd gezag maatregelen opnemen om de stofemissie te beperken. Meer informatie staat op de pagina Toetsing van stof totaal bij veehouderijen.

Relatie met luchtkwaliteit

Vanuit de Wet Milieubeheer gelden lucht immissie-eisen voor een aantal stoffen (zie ook informatie over luchtkwaliteit). Verder moeten zeer zorgwekkende stoffen voldoen aan het maximaal toelaatbaar risico (MTR). Deze eisen waarborgen de lokale milieukwaliteit.

Het kan zijn dat de emissie van een bedrijf een belangrijke bijdrage levert aan de immissie op leefniveau. Het bevoegd gezag beoordeelt in dat geval of de emissiegrenswaarde voor dit bedrijf strenger moet zijn om de lokale milieukwaliteit te kunnen borgen. Het bevoegd gezag motiveert waarom de afwijking nodig is. Zie ook de informatie op de pagina afwijken van de emissiegrenswaarde.