Categorie II onder de voormalige Brochure 1985

Vraag

Wat waren categorie II-objecten onder de voormalige Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985?

Antwoord

In de voormalige Brochure 1985 stond: Categorie II: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

  1. niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken, etc.;
  2. meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een woonfunctie verlenen;
  3. objecten voor dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.).

Het feitelijk gebruik van het object was bepalend en niet het toegestane gebruik volgens het bestemmingsplan.. Zo was een terrein dat bestemd was voor dagrecreatie maar niet voor het publiek was opengesteld, geencategorie II-object (ABRvS 22 december 1994, G05.93.0191, Nieuwsbrief BABM 94-44).

Lintbebouwing/ meerdere niet-agrarische bebouwingen

Over de vraag wanneer er sprake was van zo'n aantal niet-agrarische (meestal burger-) woningen dat dit categorie II was, was jurisprudentie. Bijvoorbeeld ABRvS d.d. 19 februari 2003, nr. 200204428/1: binnen een straal van 233 meter van de inrichting lagen zes burgerwoningen. De concentratie van deze woningen was echter niet zo, dat deze het gebied een zekere woonfunctie verleende. Daarom categorie III en niet II. Andere voorbeelden:

  • ABRvS d.d. 13 januari 1999, nr. E03.98.1356 (Vlagtwedde), waarbij enkele burgerwoningen (op een rijtje) met onderlinge afstanden van 65 tot meer dan 100 meter niet categorie II maar categorie III waren
  • ABRvS d.d. 7 januari 1999, nr. E03.98.1355/P90, waarbij vier niet agrarische woningen niet categorie II maar categorie III waren
  • ABRvS d.d. 12 september 2000, nr. 199903150/1, waarbij een rij van 8 woningen die niet hoorden bij agrarische bedrijven en die op korte afstand van elkaar lagen, categorie II waren
  • ABRvS d.d. 17 augustus 2005, 200500695/1, waarbij over een afstand van ongeveer 300 meter tien verspreid liggende niet-agrarische woningen zonder verdere agrarische bebouwing categorie II waren

Objecten voor dagrecreatie

De Afdeling hanteerde bij een object als dagrecreatie het criterium: 'slechts objecten die regelmatig door een niet onaanzienlijk aantal mensen worden bezocht en waarin deze zich binnen een zekere begrenzing bevinden, kunnen als objecten voor dagrecreatie worden aangemerkt'.'

Zo was een school in het buitengebied met een kleine speeltuin niet categorie II. Hoewel de school een zekere recreatieve functie, gezien de speelplaats, niet kon worden ontzegd, was er in casu geen sprake van een object voor dagrecreatie. (ABRvS d.d. 28 maart 2000, E03.98.1388, JM. 2000/86).

Een kerk was geen object voor dagrecreatie, want het was geen object dat 'regelmatig door een niet onaanzienlijk aantal mensen worden bezocht en waarin deze zich binnen een zekere begrenzing bevinden'. De kerk werd twee avonden per week en op zondag bezocht (ABRvS d.d. 12 mei 2000, nr. E03.98.1215, JM2000/116).

Een tankstation met een wegrestaurant in het buitengebied was, alhoewel die wel een zekere recreatieve functie had, geen object voor dagrecreatie (ABRvS d.d. 20 juni 2000, nr. E03.98.0943 (Maasdriel).

In ABRvS d.d. 20 juli 2005, 200409784/1, Haarlemmermeer, werd een besluit vernietigd omdat de gemeente voor een tennishal de feitelijke situatie ter plaatse niet had onderzocht - waaronder de bezoekersaantallen en het mogelijk intensieve gebruik van de tennisfaciliteiten.

Sportvelden waren in beginsel objecten voor dagrecreatie. Zo was een voetbalterrein met vijf voetbalvelden en een kantine voor het grootste gedeelte een object voor dagrecreatie. Drie voetbalvelden beschikten over lichtmasten en/of een omroepinstallatie. Alleen van één veld, dat excentrisch lag, was niet aannemelijk dat dit in gelijke mate werd gebruikt als de velden rondom de kantine. Dit veld was terecht niet aangemerkt als object voor dagrecreatie (ABRvS d.d. 200307621/1, 4 augustus 2004, Zeist).

Ook een sportveld, dat deel uitmaakte van een recreatiepark en dat in ieder geval in de zomer door recreanten in gelijke mate gebruikt werd als de andere attracties in het park, was ten onrechte niet aangemerkt als object van dagrecreatie (ABRvS d.d. 26 januari 2005, 200406417/1, Uden).

Alleen als het sportveld erg kleinschalig was met primitieve voorzieningen, kreeg het geen bescherming (ABRvS d.d. 3 november 1998, nr. E03.98.0874/P90, JM 1999/25, Etten Leur).

Een modelvliegtuigclub was geen categorie II. Ofschoon er zeker sprake was van een recreatieve functie, zag de Afdeling gezien de aard en intensiteit van het gebruik ervan geen aanleiding het terrein als categorie II te beschermen (ABRvS d.d. 5 februari 2003, nr. 200200871/1 Horst aan de Maas).

Een landschapstuin die elk jaar alleen in juni en juli op aanvraag toegankelijk was voor het publiek en in die periode bezocht werd door enkele groepen belangstellenden per week, was geen object van dagrecreatie (ABRvS, d.d. 26 oktober 2005, 200501543/1, IJsselstein)





ABRvS

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State

BABM

Nieuwsbrief Bureau Adviseur Beroepen Milieubeheer

JM

Jurisprudentie Milieurecht