Mag uitbreiden in dieren met minimumafstanden als de situatie overbelast is door dieren met minimumafstanden?

Vraag

Mag een veehouder uitbreiden in dieren met minimumafstanden als hij al dieren met minimumafstanden op te korte afstand heeft staan? Bijvoorbeeld een veehouder met paarden wil uitbreiden in paarden, maar één van zijn paardenstallen ligt op te korte afstand van een woning. De uitbreiding zelf voldoet wel aan de minimumafstand. Mag dit?

Antwoord

Nee. Omdat er al een paardenstal op te korte afstand ligt, mag het aantal paarden in totaal niet toenemen. Ook al vindt de uitbreiding plaats op voldoende afstand.

Dat geldt niet alleen voor uitbreiding in paarden, maar in alle vaste-afstandsdieren. Dat wil zeggen dieren waarvoor geen geuremissiefatoren staan. De veehouder mag ook niet uitbreiden in bijvoorbeeld jongvee.

Het bevoegd gezag moet de aanvraag omgevingsvergunning weigeren, omdat de situatie niet voldoet aan artikel 4 lid 3 van de Wet geurhinder en veehouderij. Zou het bedrijf als type B-bedrijf onder het Activiteitenbesluit vallen, dan zou hij handelen in strijd met artikel 3.117 Activiteitenbesluit.

Als de veehouder de paardenstal die op te korte afstand ligt, buiten gebruik stelt, en alle stallen laat voldoen aan de minimumafstand, dan kan het wel.

In ABRvS, 200805725/1/M2 van 1 juli 2009, Hardenberg, is dit aan de orde gekomen. De Afdelng zegt: "2.3.3. Gezien het bestreden besluit is het college bij de beoordeling of ten opzichte van de eerder op 28 april 1998 verleende vergunning sprake is van een toename van het aantal in de inrichting te houden dieren uitsluitend uitgegaan van het aantal dieren dat wordt gehouden in de inrichting voor zover gelegen binnen een afstand van 50 meter van de woning van [appellante]. Naar het oordeel van de Afdeling is dit onjuist. Op grond van artikel 4, derde lid, van de Wet geurhinder had het college moeten beoordelen of het totaal aantal dieren van diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, dat in de gehele inrichting wordt gehouden, toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Uit deze bepaling noch uit de toelichting daarop (TK 2005-2006, 30 453, nr. 3, p. 20) blijkt immers dat de reikwijdte ervan beperkt is tot slechts een bepaald gedeelte van de inrichting.
2.3.4. Bij het bestreden besluit is een vergunning verleend voor het houden van 220 stuks melk- en kalfkoeien en 40 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, op de locatie aan de [locatie]. Voor deze locatie is bij besluit van 28 april 1998 eerder een vergunning verleend voor het houden van 100 melkkoeien en 40 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Van een toename van het aantal in de inrichting te houden dieren is dus sprake, zodat de in artikel 4, derde lid, van de Wet geurhinder geregelde uitzondering geen toepassing vindt. Met inachtneming van het voorgaande leidt dit tot de conclusie dat de vergunning in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder is verleend. De beroepsgrond slaagt."