Toelichting kosteneffectiviteitsmethode

Aanschaffingsprijs

De aanschaffingsprijs is de prijs die de leverancier van de techniek of leveranciers van onderdelen daarvan ontvangt. Heeft het bedrijf de maatregel nog niet gerealiseerd, dan berekent het bedrijf de aanschaffingsprijs samen met de andere investeringen en de operationele kosten in een 'cost engineering'-studie. Een dergelijke studie bevat, uitgaande van een probleem, de dimensionering van de apparatuur en de berekening van de kosten.

Bijkomende en eenmalige investeringen

Bijkomende investeringen zijn extra kosten die het bedrijf maakt om de voorzieningen in het proces in te bouwen. Hieronder vallen allerlei soorten 'hardware':

  • instrumentatie
  • elektrische aansluitingen en voorzieningen
  • voorzieningen voor overige utilities
  • leidingwerk
  • afgaskanalen
  • schoorsteen
  • isolatie
  • montage

Ook de installatie specifieke bouwkundige investeringen vallen in deze methodiek onder de bijkomende investeringen. De bijkomende investeringen zijn voor een deel situatie specifiek en afhankelijk van het gemak waarmee inbouw van de techniek mogelijk is. De bijkomende investeringen mogen alleen gaan over de milieumaatregel.

Eenmalige investeringen zijn de overige kosten die het bedrijf moet betalen om de installatie in werking te brengen. Hieronder vallen onder meer:

  • 'engineering'-kosten met inbegrip van ontwerp en directievoering tijdens de bouw
  • leges en onderzoekskosten voor vergunningprocedures
  • bouwrente
  • notariskosten
  • 'start-up'-kosten
  • incidentele operationele kosten in het eerste jaar

In de praktijk zijn bijkomende investeringen moeilijk te voorspellen, terwijl ze de kosteneffectiviteit significant kunnen beïnvloeden. De som van de bijkomende en eenmalige investeringen varieert in de praktijk tussen de 30 en 250% van de aanschaffingsprijs. De mate waarin het bedrijf de bestaande apparatuur en overige voorzieningen zoals gebouwen moet aanpassen aan de nageschakelde techniek en de complexiteit van de installatie zoals meet- en regelapparatuur bepaalt vooral dit percentage.

De tabel hieronder geeft een mogelijke indicatie die het bedrijf kan hanteren als het verkennend ontwerp onvoldoende betrouwbaarheid geeft.

Overzicht van bijkomende en eenmalige investeringen in representatieve situaties
Nieuwe/bestaande situatie* Complexe/eenvoudige situatie** Bijdrage bijkomende kosten t.o.v. de basiskosten*** (%)
Nieuw Eenvoudig + 30 - 50
Nieuw Complex + 50 - 100
Bestaand Eenvoudig + 50 - 100
Bestaand Complex + 100 - 250
* Aanname: Nieuwbouw betekent relatief lage kosten voor procesaanpassingen, bouwkundige voorzieningen en afgaskanalen (inclusief ventilatoren en schoorsteen). ** Aanname: Een complexe situatie betekent relatief hoge kosten voor studie, voorbereiding, engineering, bouw- en montagetoezicht, opstart, instrumentatie en elektrotechnische voorzieningen. *** Het betreft feitelijk de som van de bijkomende en eenmalige investeringen als fractie van de aanschaffingsprijs.

Kapitaalvernietiging door desinvesteringen

Wanneer procesapparatuur of delen daarvan door de milieumaatregel overbodig worden kan dit leiden tot kapitaalvernietiging door desinvesteringen. De kapitaalvernietiging is gelijk aan de restwaarde van het voortijdig afgeschreven materiaal. Dit geldt overigens alleen voor niet-milieu-investeringen. De informatie over voortijdige afschrijving van milieu-investeringen staat op de pagina Aanvullende en vervangende maatregel.

Het bedrijf brengt de totale investeringen en de ouderdom van de voortijdig af te schrijven kapitaalgoederen in kaart. De totale investeringen is de som van aanschaffingsprijs, bijkomende investeringen en eenmalige investeringen. Zijn de investeringen ouder dan 10 jaar, dan is de desinvestering gelijk aan nul. Zijn de kapitaalgoederen jonger zijn dan 10 jaar, dan wordt de kapitaalvernietiging door desinvesteringen bepaald volgens de tabel hieronder.

Het nog niet afgeschreven deel van een niet milieu-investering
Ouderdom (jaar) Nog niet afgeschreven deel (als deel van de totale investeringen)
1 0.939
2 0.870
3 0.794
4 0.710
5 0.618
6 0.517
7

0.405

8 0.283
9 0.148
10 0

Bouwkundige investeringen

Onder bouwkundige investeringen vallen bijvoorbeeld hallen, loodsen, bijgebouwen, funderingen, leidingbruggen voor zover ze niet installatie specifiek zijn. Installatie specifieke bouwkundige investeringen vallen onder de bijkomende investeringen.

Vaste en variabele operationele kosten

Vaste operationele kosten zijn vooral de onderhouds- en bedieningskosten (inclusief overhead) en verzekeringen.

Variabele operationele kosten zijn aanbods- en concentratie afhankelijke kosten zoals hulpstoffen, utilities en reststofverwerking. De variabele kosten worden geëxtrapoleerd naar de maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. De kostenmethodiek in bijlage 2 van het Activiteitenbesluit gaat uit van de kosten van een milieuvoorziening. Dit houdt in dat het bedrijf zoveel mogelijk standaardtarieven gebruikt voor utilities als gegeven in de jaarlijkse uitgave van DACE.

Opbrengsten en besparingen

Onder opbrengsten en besparingen vallen de vermeden uitgaven door het in gebruik nemen van de maatregel, zoals:

  • vermeden milieuheffingen
  • vermeden veiligheidsmaatregelen
  • vermeden onderhoud
  • vermeden gebruik van grond- of hulpstoffen

Daarnaast kunnen bijproducten een opbrengst leveren, bijvoorbeeld stoom bij naverbranding en gips of zwavel(zuur) uit ontzwavelingsinstallaties.

Ongereinigde vracht

De ongereinigde vracht is de emissie in kg/jaar wanneer het bedrijf een maatregel niet uitvoert. Deze emissie wordt geëxtrapoleerd naar de maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. Dit omdat het ontwerp van de emissiebeperkende techniek hierop gebaseerd zal zijn.

In het geval dat het bedrijf een maatregel al toepast, is kwantificering van de emissie mogelijk op basis van bijvoorbeeld:

  • De emissie voordat het bedrijf de maatregel toepaste, als deze bekend is uit bijvoorbeeld metingen en de procesvoering en sindsdien niet veel is veranderd.
  • De massastroom voor de emissiebeperkende maatregel als deze bekend is.
  • Een massabalans. Het oplosmiddelgebruik kan bijvoorbeeld een indicatie zijn van de VOS-emissie als het bedrijf geen maatregel zou treffen. Het zwavelgehalte van de brandstof kan een indicatie geven van de ongereinigde SO2.
  • Benodigde hoeveelheid hulpchemicaliën. Zo kan de hoeveelheid gebruikte kalk een indicatie geven van de hoeveelheid verwijderde SO2.
  • Hoeveelheid afgescheiden reststoffen. Bijvoorbeeld de hoeveelheid afgevangen stof.

Als het bedrijf de maatregel nog moet uitvoeren, is schatting van de emissie zonder maatregel mogelijk op basis van:

  • recente metingen van emissies
  • de huidige vergunde emissies
  • uit vergelijkbare procesinstallaties, die ergens anders geplaatst zijn (met of zonder emissiebeperkende techniek)
  • vaststellen in overleg met het bedrijf (als niet voorhanden of bij nieuwe installaties)

Restemissie

De restemissie is de emissie in kg/jaar wanneer het bedrijf een maatregel toepast. Deze emissie wordt bepaald op basis van de vergunde restemissie bij maximaal vergunde bedrijfstijd en capaciteit. Deze emissie kan ook bepaalt worden op basis van meetresultaten als deze lager zijn dan de vergunde restemissie.

Als de productie door mag gaan bij onderhoud of storingen van de milieumaatregel, dan tellen de (extra) emissies tijdens onderhoud en storingen mee bij de restemissies tijdens normaal bedrijf.

De tijdsduur van onderhoud en storingen wordt aangenomen als vastgelegd in de vergunning, of op basis van ervaring/inschatting van de leverancier. Als hier niets over bekend is, kan een waarde van 2% van de bedrijfstijd worden aangenomen. Dit is overigens alleen van belang als het bedrijf tijdens onderhoud en storingen mag doorgaan met de productie.